ECLI:NL:RBMNE:2022:1336
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak, rechtbank stelt zelf waarde vast
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning aan de [adres 1] te [woonplaats]. De eiser, eigenaar van de woning, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde WOZ-waarde van € 353.000,- voor het belastingjaar 2021, welke waarde was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde van zijn woning € 323.000,- zou moeten zijn. Na een behandeling van het beroep op 1 maart 2022, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden, heeft de rechtbank de zaak beoordeeld.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog was. De rechtbank wees op de bewijslast van de verweerder om de WOZ-waarde aannemelijk te maken aan de hand van vergelijkingsobjecten. Eiser had verschillende argumenten aangevoerd, waaronder discrepanties in de taxatieverslagen en het niet meenemen van achterstallig onderhoud. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiser niet voldoende onderbouwd waren, maar dat de verweerder ook tekort was geschoten in zijn onderbouwing van de WOZ-waarde.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en zelf de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 348.000,-. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.620,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.