Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.TENLASTELEGGING
3.VOORVRAGEN
4.WAARDERING VAN HET BEWIJS
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 maart 2022;
- de aangifte namens [slachtoffer] en de daarbij gevoegde vervalste factuur;
5.BEWEZENVERKLARING
6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
8.OPLEGGING VAN STRAF
9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
10.BESLISSING
taakstraf van 160 (honderdzestig) uren;
hij in of omstreeks de periode van 25 juni 2019 tot en met 18 juli 2019 te Hilversum, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het
teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van enig(e) geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 21.202,22 euro), door
- een valse factuur op te (laten) maken en/of
- een bestaande factuur te (laten) vervalsen en/of (daarbij) het op de factuur staande rekeningnummer te (laten) wijzigen en/of
- (vervolgens) de valse factuur bij [slachtoffer] in te dienen en/of te verwerken en/of de opdracht uit te zetten om het rekeningnummer in het betalingssysteem van [slachtoffer] te laten wijzigen en/of de valse factuur te betalen;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
hij in of omstreeks de periode van 18 juli 2019 tot en met 25 juli 2019 te Hilversum, althans in Nederland, enig(e) geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 21.202,22 euro), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij , verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
( art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht )
hij in of omstreeks de periode 25 juni 2019 tot en met 18 juli 2019 te Hilversum opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een factuur van [.] als ware het echt en onvervalst, door deze factuur in te dienen bij [slachtoffer] en/of deze factuur door [slachtoffer] te laten verwerken.