ECLI:NL:RBMNE:2022:1335

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
16.216479.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van oplichting en opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift met eenvoudig witwassen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting, het opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift en eenvoudig witwassen. De verdachte heeft in de periode van 25 juni 2019 tot en met 18 juli 2019 te Hilversum een bestaande factuur vervalst en daarmee zijn werkgever, [slachtoffer], bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 21.202,22 euro. Dit bedrag heeft hij verworven en voorhanden gehad, wetende dat het afkomstig was uit een eigen misdrijf. De verdachte heeft de feiten ter zitting bekend en verklaarde dat hij in moeilijke financiële omstandigheden verkeerde, wat hem ertoe heeft aangezet om deze strafbare feiten te plegen. De rechtbank heeft rekening gehouden met het tijdsverloop sinds de feiten en de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte, die inmiddels een nieuwe loopbaan als stylist heeft en een nieuw gezin sticht. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een voorwaardelijk strafdeel en legde een taakstraf op van 160 uur, subsidiair 80 dagen hechtenis. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een zwaardere straf had geëist, afgewezen, omdat de verdachte inmiddels zijn leven in positieve zin heeft opgepakt en niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.216479.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt erop neer dat verdachte:
1. in de periode van 25 juni 2019 tot en met 18 juli 2019 te Hilversum [slachtoffer] heeft opgelicht voor een geldbedrag van 21.202,22 euro, door een bestaande factuur te vervalsen en [slachtoffer] te bewegen tot het voldoen van voornoemd geldbedrag;
2. in de periode van 18 juli 2019 tot en met 25 juli 2019 te Hilversum een geldbedrag van 21.202,22 euro heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dat geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
3. in de periode van 25 juni 2019 tot en met 18 juli 2019 te Hilversum opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift (een factuur) dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, door deze factuur in te dienen bij [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van het onder 2 en 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft de onder 1 tenlastegelegde gedragingen evenmin betwist, maar heeft dienaangaande een kwalificatieverweer gevoerd, inhoudende dat die gedragingen geen oplichting met zich brengen zodat vrijspraak zou moeten volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor de feiten 2 en 3 bepleit en heeft een kwalificatieverweer gevoerd ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. De rechtbank zal hieronder ingaan op dit kwalificatieverweer. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen: [1]
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 maart 2022;
  • de aangifte namens [slachtoffer] en de daarbij gevoegde vervalste factuur;
- een schriftelijk bescheid, te weten een aangetekende brief van [slachtoffer] – gericht aan het Openbaar Ministerie – in aanvulling op de reeds gedane aangifte (en de daarbij gevoegde bijlage, te weten het rapport van bedrijfsrecherche bureau [A] ); [3]
- de verklaring van [B] (als verdachte); [4]
- een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het rekeningnummer waarop het bedrag door aangever is overgemaakt en de bankmutaties op dat rekeningnummer. [5]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Verwerping kwalificatieverweer
De raadsman heeft aangevoerd dat het bewezenverklaarde de verduistering van het betreffende geldbedrag met zich brengt, maar geen oplichting, nu verdachte geen valse naam of valse hoedanigheid heeft aangenomen waardoor [slachtoffer] is bewogen tot de afgifte van het betreffende geldbedrag. Volgens de raadsman zijn de verweten gedragingen van onvoldoende gewicht om van oplichting te kunnen spreken.
De rechtbank overweegt dat oplichting bewezen kan worden als één van de oplichtingsmiddelen die in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht worden opgesomd, van toepassing is. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte door middel van listige kunstgrepen voornoemde [slachtoffer] heeft weten te bewegen tot afgifte (het overmaken) van voornoemd geldbedrag op een door verdachte gewenste bankrekening waar hij toegang toe had. Verdachte heeft hiertoe een factuur van een vaste crediteur van de [slachtoffer] zodanig aangepast en daarmee vervalst, dat de [slachtoffer] is overgegaan tot het voldoen van die (vervalste) factuur. Verdachte heeft hiermee (bedrieglijk) ingespeeld op een voor hem kenbare betalingsprocedure van zijn werkgever, waarin kennelijk op goed vertrouwen een bepaalde controle achterwege werd gelaten. Immers, vanuit zijn functie boekte verdachte inkoopfacturen in en had hij – naar eigen zeggen – ook inzicht in en verstand van de facturen van het bedrijf waarin hij werkzaam was en de instanties waar gelden naar werden overgemaakt en waarmee een (zakelijke) relatie bestond.
Nu deze gedraging als listige kunstgrepen kunnen worden aangemerkt kan de onder 1 ten laste gelegde oplichting worden bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
in de periode van 25 juni 2019 tot en met 18 juli 2019 te Hilversum, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een geldbedrag (in totaal 21.202,22 euro), door
- een bestaande factuur te vervalsen en daarbij het op de factuur staande rekeningnummer te wijzigen en
- vervolgens de valse factuur bij [slachtoffer] in te dienen en te verwerken en de opdracht uit te zetten om het rekeningnummer in het betalingssysteem van [slachtoffer] te laten wijzigen en de valse factuur te betalen;
2
in de periode van 18 juli 2019 tot en met 25 juli 2019 te Hilversum een geldbedrag (in totaal 21.202,22 euro), heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
3
in de periode van 25 juni 2019 tot en met 18 juli 2019 te Hilversum opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een factuur van [.] als ware het echt en onvervalst, door deze factuur in te dienen bij [slachtoffer] en deze factuur door [slachtoffer] te laten verwerken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 tot en met 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van de feiten 1 en 3:
de eendaadse samenloop van
oplichting
en
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst
Ten aanzien van feit 2:
eenvoudig witwassen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte van 80 uren voorwaardelijk (indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 80 dagen hechtenis), met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft er bij de strafoplegging rekening mee gehouden dat de drie
strafbare feiten één feitencomplex betreffen, waarbij de feiten 1 en 3 als eendaadse
samenloop gezien moeten worden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman en verdachte hebben de persoonlijke omstandigheden van verdachte ten tijde van het feit toegelicht, waarbij hij in moeilijke financiële omstandigheden verkeerde en toen geen andere uitweg zag om aan geld te komen. Inmiddels heeft verdachte zijn leven in positieve zin opgepakt. Gelet op het tijdsverloop sinds het plegen van de feiten is een deels voorwaardelijke straf niet langer nodig en kan volgens de verdediging worden volstaan met een taakstraf voor de duur van 50 á 60 uur, mede gelet op zijn open en meewerkende proceshouding. Daarbij heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte uiteindelijk niet veel geld van de rekening heeft kunnen pinnen/overmaken, en de oplichting hem meer geld heeft gekost dan opgeleverd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (de eendaadse samenloop van) oplichting en het opzettelijk gebruik maken van een door hem zelf vervalste factuur. Verder heeft hij zich schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen. Deze strafbare feiten hebben er toe geleid dat verdachte een fors geldbedrag dat niet van hem was, namelijk meer dan € 20.000,- privé tot zijn beschikking heeft gehad. Verdachte heeft hiervan ook een deel uitgegeven, tot dat hij werd betrapt en de rekening werd bevroren. [slachtoffer] was door de gedragingen van verdachte in eerste instantie voor ruim € 20.000,-, benadeeld, hoewel zij inmiddels grotendeels is gecompenseerd. Verdachte handelde destijds voor zijn eigen financiële gewin, kennelijk wilde hij op een eenvoudige manier van zijn schulden afkomen en ook luxegoederen aanschaffen, zoals een (Givenchi) T-shirt van € 320,-. De rechtbank rekent het verdachte daarnaast aan dat hij misbruik heeft gemaakt van het door zijn werkgever in hem gestelde vertrouwen.
De persoon van verdachte en zijn omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook acht geslagen op een uittreksel betreffende de justitiële documentatie van verdachte d.d. 28 december 2021, waaruit volgt dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
De op te leggen straf
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan bij fraude van een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- tot € 70.000,- uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden, dan wel een daarmee corresponderende taakstraf. Voor dergelijke feiten plegen dan ook onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd te worden, om de aard en ernst van dergelijke feiten maar eens te markeren. De rechtbank ziet echter in diverse omstandigheden – die in het voordeel van verdachte wegen – aanleiding om een andere strafmodaliteit te kiezen dan het opleggen van een gevangenisstraf. Verdachte heeft zich ter zitting open opgesteld, heeft de feiten ruiterlijk bekend en daarbij bovendien inzicht gegeven in zijn handelen destijds. Verdachte verkeerde in moeilijke persoonlijke en financiële omstandigheden ten tijde van het plegen van de feiten en zag naar eigen zeggen geen andere uitweg om (snel) aan geld te komen. Het oplichten van zijn werkgever heeft hem echter alleen maar verder in de problemen gebracht. Hij is zijn baan kwijt geraakt, hij is inmiddels door de kantonrechter veroordeeld om aan [slachtoffer] een schadevergoeding van ruim€ 25.000,- te betalen en moet zich nu in deze strafzaak verantwoorden voor het plegen van deze strafbare feiten.
De rechtbank houdt verder rekening met het tijdsverloop sinds het plegen van de feiten en hoe verdachte sindsdien het leven in positieve zin opgepakt lijkt te hebben, met een loopbaan als stylist, een nieuw huwelijk en een kind op komst. Gelet op dat tijdsverloop sinds het plegen van de feiten (we zijn nu ruim 2 jaar en 8 maanden verder en sinds die tijd is verdachte niet met justitie in aanraking gekomen), ziet de rechtbank geen aanleiding voor een voorwaardelijk strafdeel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie met voornoemde omstandigheden in voldoende mate rekening gehouden. De rechtbank zal echter, gelet op het hiervoor overwogene, het door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke strafdeel achterwege laten. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf voor de duur van 160 uur subsidiair 80 uur vervangende hechtenis.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 63, 55, 57, 225, 326 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2 en 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 160 (honderdzestig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 80 (tachtig) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.B.W. Beekman, voorzitter, mrs. A.M. Loots en
mr. D. Lunenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 april 2022.
mrs. Loots en Lunenburg zijn buiten staat het vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 25 juni 2019 tot en met 18 juli 2019 te Hilversum, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het
teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van enig(e) geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 21.202,22 euro), door
- een valse factuur op te (laten) maken en/of
- een bestaande factuur te (laten) vervalsen en/of (daarbij) het op de factuur staande rekeningnummer te (laten) wijzigen en/of
- (vervolgens) de valse factuur bij [slachtoffer] in te dienen en/of te verwerken en/of de opdracht uit te zetten om het rekeningnummer in het betalingssysteem van [slachtoffer] te laten wijzigen en/of de valse factuur te betalen;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 18 juli 2019 tot en met 25 juli 2019 te Hilversum, althans in Nederland, enig(e) geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 21.202,22 euro), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij , verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
( art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij in of omstreeks de periode 25 juni 2019 tot en met 18 juli 2019 te Hilversum opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een factuur van [.] als ware het echt en onvervalst, door deze factuur in te dienen bij [slachtoffer] en/of deze factuur door [slachtoffer] te laten verwerken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 augustus 2020, genummerd PL0900-2020270918, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 193. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 6, 7 en 9.
3.Pagina’s 21, 22 en 30.
4.Pagina’s 37, 38 en 39.
5.Pagina 83.