ECLI:NL:RBMNE:2022:1332

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
16/243881-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie mannen voor mondkapjesfraude en witwassen tijdens de coronacrisis

Op 8 april 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie mannen die betrokken waren bij mondkapjesfraude en het witwassen van de opbrengsten daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat twee mannen, van 30 en 27 jaar, in het begin van de coronacrisis mondkapjes verkochten uit naam van rapper Ali B. aan buitenlandse bedrijven, zonder deze daadwerkelijk te leveren. De derde man, 21 jaar oud, was verantwoordelijk voor het witwassen van de ontvangen gelden. De rechtbank heeft de 30-jarige man veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar, terwijl de andere twee mannen ook zijn veroordeeld tot twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting en witwassen, waarbij zij gebruik maakten van de schaarste aan mondkapjes tijdens de coronapandemie om anderen te bedriegen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die materiële schade van €20.500,- vorderde, toegewezen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De opgelegde straffen zijn in lijn met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/243881-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats] (Kameroen),
wonende aan de [adres ] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1
in de periode van 9 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 in Almere, Arnhem en/of Harskamp met een ander(en) [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft opgelicht;
feit 2
in de periode van 9 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 in Almere, Arnhem en/of Harskamp met een ander(en) een of meer facturen, verzendbewijzen, e-mailberichten en/of een verkoopcontract van [benadeelde 3] B.V. en/of [benadeelde 4] aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] valselijk heeft opgemaakt, vervalst, opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of gebruik heeft doen maken, telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
feit 3
zich in de periode van 9 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 in Ede, Arnhem, Oosterbeek, Enschede en/of Harskamp met een ander(en) schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen van (grote) geldbedrag(en).

3.VOORVRAGEN

Geldigheid dagvaarding ten aanzien van feit 3

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3 niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en de uitleg die daaraan moet worden gegeven. Nu uit de dagvaarding niet volgt op welke geldbedragen de witwasverdenking ziet, is de dagvaarding in zoverre onvoldoende duidelijk en onvoldoende feitelijk. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat dit tot partiële nietigheid moet leiden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat dit waarschijnlijk een typefout is geweest, en heeft verzocht het verweer van de raadsman af te wijzen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ter zitting is besproken dat de rechtbank de tenlastelegging zo heeft gelezen dat verdachte wordt beschuldigd van het medeplegen van (schuld)witwassen van de in de aangiften van de aangevers [benadeelde 2] en [benadeelde 1] genoemde bedragen. De raadsman heeft ter zitting aangegeven hier ook van uit te zijn gegaan. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte en zijn raadsman, mede wanneer de gehele dagvaarding (waaronder ook de feiten 1 en 2) in samenhang worden bezien met het strafdossier en met hetgeen tijdens de verhoren van verdachte aan de orde is gekomen, wisten waarvan verdachte werd verdacht en waartegen hij zich moest verdedigen.
Gelet op het voorgaande is de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit geldig.
Overige voorvragen
Ten aanzien van de overige feiten is de dagvaarding ook geldig. Daarnaast is de rechtbank bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Hij heeft zich met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat verdachte maximaal een bedrag van € 80.000,- heeft witgewassen. De raadsman heeft hierbij een totaalbedrag van de vier stortingen van de aangevers [benadeelde 2] en [benadeelde 1] onder feit 1 € 141.511,-, gehanteerd. Van dit bedrag zou medeverdachte [medeverdachte 1] 35% tot 50% krijgen en verdachte het restantbedrag. Uitgaande van het gemiddelde van dit percentage, 42,5%, zou aan verdachte een bedrag van € 81.368,83 zijn toegekomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verweer vormverzuim pressieverbod
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er bij de aanhouding van verdachte schending is geweest van het pressieverbod. Hij heeft aangevoerd dat er een inbreuk is gemaakt op het beginsel van nemo tenetur, omdat bij het vragen naar de toegangscode van de telefoon van verdachte er fysieke dwang is toegepast en er psychische druk is uitgevoerd. Dit gebeurde buiten de aanwezigheid van de raadsman. Daarom meent de raadsman dat sprake is van een of zelfs meerdere vormverzuimen en heeft hij de rechtbank verzocht dat vast te stellen.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier en verhandelde ter zitting onvoldoende vast is komen te staan dat er een situatie is ontstaan waarbij dwang tegen verdachte is gebruikt. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat schending van het pressieverbod heeft plaatsgevonden, en zal het verweer van de raadsman verwerpen. Er is, te meer nu de raadsman aan dit verweer geen rechtsgevolg heeft verbonden, ook geen aanleiding hiernaar nog onderzoek te (laten) verrichten.
Vrijspraak voor het onder 2 ten laste gelegde feit
Als feit 2 is aan verdachte tenlastegelegd dat hij samen met anderen facturen, verzendbewijzen, e-mailberichten en/of een verkoopcontract van [benadeelde 3] B.V. en/of [benadeelde 4] aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] , valselijk heeft opgemaakt en gebruikt.
Uit het dossier volgt dat weliswaar documenten zijn vervalst en ook daadwerkelijk zijn gebruikt voor de oplichting zoals onder 1 aan verdachte is tenlastegelegd, maar uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte betrokken is geweest bij het vals opmaken van deze documenten en evenmin dat hij daarvan, wetende dat ze vervalst waren, gebruik heeft gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het opzet op het gronddelict valsheid in geschrift niet kan worden vastgesteld op grond van de inhoud van het strafdossier. Er is daarmee niet voldaan aan het dubbele opzet, die vereist is bij medeplegen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen [1] voor de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten
1. [aangever] heeft namens de [benadeelde 3] B.V. op 29 maart 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte met bijlagen [2] ,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben werkzaam als zijnde IT-beheerder voor [naam] en " [benadeelde 3] B.V." [naam] is in Nederland bekend als de rapper en tv-persoonlijkheid " [artiestennaam] " en " [benadeelde 3] B.V." is zijn bedrijf. Dit bedrijf heeft geen website op internet en dus ook geen webshop en wij verkopen ook niet op een andere manier merchandise of andere materialen. Het bedrijf is gevestigd op de [adres ] te [woonplaats] .
Na enige tijd kwam ik met de ingeving om " [zoekvraag] " te googlen toen kwam ik op de website http:// [website] en http:// [website] . Dit betreft Engelstalige websites. Ik bekeek deze websites en ik zag dat op deze websites van alles verkocht werd zoals mondkapjes, karton, zware metalen als grondstoffen zoals aluminium.
De oplichters achter deze websites halen dus hele grote bedragen binnen waarbij de naam van " [benadeelde 3] B.V." misbruikt wordt.
2. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen met bijlagen [3] van 10 april 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 8 april 2020 werd een digitale aangifte ontvangen via het Internationaal Rechtshulpcentrum van politie. Door hen werden diverse digitale documenten ontvangen via de Nederlandse Ambassade te Jakarta, Indonesië. Deze documenten zijn afkomstig van de Maleisische rechtspersoon: [benadeelde 2] .
De verkregen documenten bestaan uit:
- diverse facturen (invoices);
- frauderapport.
3. Het frauderapport en de facturen in de bijlagen van het onder 2 genoemde bewijsmiddel bevatten onder meer de volgende teksten:
Report of fraud
Our company is [benadeelde 2] a Malaysian registered legal entity (buyer).
We were looking at buying 3 PLY and N 95 masks to help the Malaysian society who has been affected badly by the COVID 19 deadly virus.
We through a business acquaintance in Malaysia got the contact of a Netherland based company called [benadeelde 3] BV, [adres ] [woonplaats] (seller).
5. We agreed to buy 3 million pieces of 3 PLY mask and 1 million pieces of N 95 masks.
6. We were given 2 invoices by the seller, no 10060 dated march 22 2020 for the supply of 3 million pieces of 3 PLY mask for a total invoice value to euro 122.000,00. The terms of the invoice required us to pay 40% of the invoice value and the balance to be paid within 7 days after order was delivered and quality confirmed. The 40% of the invoice value was remitted to the sellers account at ING Bank, account NO: [rekeningnummer] on the 24th march 2020.
7. The next invoice NO 10062 dated march 22, 2020 for the supply of 1 million 3M N 95 masks for the sum of euro 51.000,00. The same terms were stated in this invoice, to pay 40% and the balance to be paid within 7 days after the order was delivered and quality confirmed. The 40% of this invoice value was also remitted to sellers account at ING Bank, account NO: [rekeningnummer] on the 24th march 2020.
8. We agreed and remitted another 40% amounting to euro 51.900 to the sellers account No [rekeningnummer].
Invoice #10060
Date March 20, 2020
Bank account details:
Bank Name: ING BANK
Account Name: [benadeelde 3] BV
IBAN (Account Number): [rekeningnummer]
Amount Total to be paid on this invoice 40%: € 48.800,00.
Invoice #10062
Date March 20, 2020
Bank account details:
Bank Name: ING BANK
Account Name: [benadeelde 3] BV
IBAN (Account Number): [rekeningnummer]
Amount Total to be paid on this invoice 40%: € 20.400,00.
4. Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen met bijlagen [4] van 20 mei 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 9 april 2020 werd een digitale aangifte ontvangen via het Internationaal Rechtshulpcentrum van politie. Deze documenten zijn afkomstig van een Maleisische rechtspersoon: [benadeelde 1] .
De verkregen documenten bestaan uit:
- royal Malaysian police report;
- factuur (invoice).
De voornoemde Maleisische rechtspersoon heeft mondmaskers besteld bij [benadeelde 3] B.V. ter waarde van € 20.500,-, maar de maskers werden vervolgens niet geleverd.
5. De factuur in de bijlage van het onder 4 genoemde bewijsmiddel bevat onder meer de volgende tekst:
Invoice #10060
Date March 18, 2020
Bank Name: ING BANK
Account Name: [benadeelde 3] BV
IBAN (Account Number): [rekeningnummer]
Amount Total to be paid on this invoice 40%: € 20.500,00.
6. Verbalisant [verbalisant 3] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [5] van 2 april 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Volgens de gegevens van ING is de rekeninghouder van rekening [rekeningnummer]
- naam: [rekeninghouder 1] ;
- geboortedatum: [1999] .
7. Verbalisant [verbalisant 3] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [6] van 2 april 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Documentcode: MD2R020089-35
Betreft: Identiteit rekeninghouder [rekeningnummer]
Volgens de gegevens van ING is de rekeninghouder van rekening [rekeningnummer] :
- naam: [rekeninghouder 2] ;
- geboortedatum: [2000] .
8. Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [7] van 10 december 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Deel 1, paq. nr. 167, proces-verbaal van bevindingen voorzien van documentcode MD2R020089-35 In de kop van dit proces-verbaal wordt gesproken over het rekeningnummer [rekeningnummer] . In de eerste alinea wordt gesproken over het rekeningnummer
[rekeningnummer] . Het lijkt er op dat het laatste nummer 1 abusievelijk vergeten is.
9. Verbalisant [verbalisant 3] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [8] van 2 april 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Volgens de gegevens van ING is de rekeninghouder van rekening [rekeningnummer] :
- naam: [rekeninghouder 3] ;
- geboortedatum: [2000] .
10. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tijdens
het verhoor [9] bij de rechter-commissaris op 29 mei 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Het geld is overgemaakt naar ING rekeningen. Daar werden grote bedragen van gepind. U zou keer op keer de bedragen pinnen. Pinde u wel grote bedragen van die ING rekeningen?
Ja, dat klopt.
Wat stond er op de pasjes waarmee u pinde?
De pasjes die ik bij mij heb gehad waren van [rekeninghouder 1] en [rekeninghouder 3] .
Waar ging dat geld naartoe?
Ik bracht dat naar de jongens die dat bedrijf waren gestart.
11. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tijdens
het verhoor [10] bij de politie op 1 juli 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
A: Ik ben benaderd door [verdachte] . Hij was klant van mij. Zo ken ik hem ook. Hij zei maar als jij mensen kent die je vertrouwt kun je daarop storten en kun je zien dat er niets gebeurd.
O: Verbalisanten bekijken het adres [adres ] te [woonplaats] in de centrale systemen. Als wij 2 als toevoeging gebruiken voor het huisnummer komen wij uit op: [verdachte] geboren op [1994] te Kameroen. Verdachte vertelt dat dit het adres was waar hij altijd geld afgaf.
V: Kan de taxi chauffeur [verdachte] en [medeverdachte 2] bevestigen?
A: Ja want ik moest het geld altijd weer terug brengen. Dus dan bracht de taxi mij daarna toe. Elke keer als ik gepind had dan ging ik daar langs.
V: Hoe ging dat met het afgeven van het geld en het betalen?
A: Ik gaf het geld en ik kreeg daar mijn deel van. Of ik kreeg mijn deel van degene van wie de pas was. (…)
Want ik was de enige die alleen woonde en degene die rechtstreeks contact had met [verdachte] .
12. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tijdens
het verhoor [11] bij de politie op 2 juli 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
A: Als [verdachte] mij een factuur stuurt, wist ik wat er binnen kwam en stuurde ik dat door na degene van de rekening waar de transactie was geweest, en dan wist ik wat ik moest pinnen. Ik wil er wel bij zeggen dat ik niet rechtstreeks contact had met hun, dit ging allemaal via [A] .
V: Van wie kreeg je de informatie nog meer, naast [verdachte] .A: Van [medeverdachte 2]V: Dus van [verdachte] en van [medeverdachte 2] kreeg je de informatie van de overboekingen, van niemand meer?A: Nee van hun, van hun kreeg ik de updates.V: Op welke rekeningen kon jij kijken?A: Ik kon op alle rekeningen waar ik toegang toe had op internetbankieren.V: Je bedoelt [rekeninghouder 1] , [rekeninghouder 3]A: Ja van iedereen waar ik de gegevens van had kon ik online op internetbankieren.
13. Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [12] van 19 oktober 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Na de aanhouding van verdachte [medeverdachte 2] werd zijn woning doorzocht. Er werden diverse goederen aangetroffen, waaronder een laptop van het merk Apple.
Soort: computer (laptop)
Merk: Apple
Type: MacBook Pro
SIN: AANQ9999NL
Ik onderzocht tabblad mail.google.com in de applicatie Chrome en zag het volgende:
o Sales Consultant met e-mailadressales@ [e-mailadres]
.
• Certificaten:
1. EU Type Examination Certificate CE 682245 uitgereikt aan 3M United Kingdom Plc door BSI. Bestandsdatum 1 juni 2020. Via de site van BSI controleerde ik certificaatnummer en zag ik dat certificaat CE682245 is uitgereikt aan 3M United Kingdom Plc en betrekking heeft op 'Filtering half masks'.
2. EU Type Examination Certificate CE 682245 uitgereikt aan 3M United Kingdom Plc door [benadeelde 3] BV.
3. EU Type Examination Certificate CE 682245 uitgereikt aan 3M United Kingdom Plc door [bedrijf] BV.
4. Radio Testreport Issued for [benadeelde 3] BV, betreffende Disposable Nitrile Gloves.
Ik zag dat de certificaten 2 en 3 voor wat betreft lettertype en bladspiegel enigszins afwijken van certificaat 1 en dat de informatie op certificaten 2 en 3 niet overeenkomt met de informatie die ik vond bij BSI. Het is daarmee aannemelijk dat de certificaten 2 en 3 vervalsingen zijn.
• Uittreksel KvK
1. Uittreksel KvK [benadeelde 3] B V. (39089582).
Ik zag meerdere foto's van dozen met mondmaskers en handschoenen.
• Paspoort
1. Paspoort met documentnummer [paspoortnummer] van [benadeelde 4] , geboren [1987] in [geboorteplaats] .
14. Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [13] van 2 december 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Na de aanhouding van verdachte [medeverdachte 2] werd zijn woning doorzocht. Er werden diverse goederen aangetroffen, waaronder een laptop van het merk Apple.
Soort: computer (laptop)
Merk: Apple
Type: MacBook Pro
SIN: AANQ9999NL
Firefox
In Firefox zag ik de volgende informatie:
• Geschiedenis over de periode 8 maart 2020 tot en met 21 augustus 2020
o ali: 79 x website [website] , [website] .
Safari
In Safari zag ik de volgende informatie:
• Geschiedenis over de periode 24 februari 2020 tot en met 2 september 2020
o ali 9 x website [website] , [website] , [website] , [website]
Ik zag bij de verschillende handelingen om een website met Wordpress te beheren overeenkomstige URL’s. Omdat in de wachtwoorden in Firefox ook een user-account voor Wordpress voorkomt, is het aannemelijk dat via Firefox op deze laptop met behulp van Wordpress één of meer websites zijn beheerd. Ik zag in de url’s met betrekking tot Wordpress de volgende namen van websites die zijn gebruikt voor internetoplichting:
• [website] ;
• [website] ;
• [website] ;
• [e-mailadres] .
15. Verdachte heeft tijdens
het verhoor [14] bij de politie op 7 oktober 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
A: In maart kwam ik terug uit Kameroen en toen had [medeverdachte 2] een bedrijf opgericht. De naam was: ” [benadeelde 3] ”. Hij had een e-mailaccount aangemaakt en daar had ik toegang tot via mijn telefoon en hij had daar toegang tot via zijn telefoon. (…)
Hij liet mij zien waar hij mee bezig was. Hij vroeg aan mij of ik met hem mee wilde werken en ik heb gezegd prima.
V: Wie heeft die website gemaakt?
A: [medeverdachte 2]
V: Hoe weetje dat?
A: Omdat wij samen woonden. Ik heb gezien dat hij de website maakte.
V: Hoe heet die website?
A: Ik weet de naam niet meer
O: Verbalisanten tonen drie websites.
www. [website] .com
www. [website]
www. [website]
A: Ik herken de eerste www. [website] .com. ik denk dat het die was.
V: Wat zeg je van die andere twee?
A: Ik kan het mij niet herinneren.
A: Het plan was om er geld mee te verdienen.
V: Hoe dan?
A: Met klanten overleggen dat we mondmaskers kunnen leveren en dan die mondmaskers
verkopen.
V: Maar? Dat gebeurde niet volgens mij?
A: Nee dat klopt.
V: Leg uit. Jullie spraken met klanten om mondmaskers te verkopen en wat gebeurde er?
A: Ik sprak met klanten over de verkoop van mondmaskers. Ik zocht foto’s online van mondmaskers. Ik zei dit kan ik leveren. Dit zijn de maskers. De klanten moesten dan een percentage vooruit betalen.
V: Foto online en dan?
A: Ik pakte die foto’s online en liet die aan klanten zien en zei dit is wat wij kunnen leveren.
V: Hoe ging dat dan als mensen mondmaskers wilden bestellen?
A: Als iemand contact met mij opnam vertelde ik ze welke mondmaskers ik te koop had.
Ik zei dat ik: “3M” had en “3ply” maskers had. Ik gaf ze de prijs en zei dat ik hun contact was in
Nederland.
A: Als iemand van plan was te betalen werd er een factuur gemaakt. Dan kreeg ik een
rekeningnummer van [medeverdachte 1] en dat nummer gaf ik aan [medeverdachte 2] .
16. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 25 maart 2022 verklaard, zakelijk weergegeven:
Medeverdachte [medeverdachte 2] vroeg aan mij om rekeningnummers. Ik kreeg deze rekeningnummers van medeverdachte [medeverdachte 1].
[medeverdachte 2] vertelde mij dat hij deze rekeningnummers nodig had om het geld te kunnen ontvangen. Mijn rol hierin was dat medeverdachte [medeverdachte 1] mij de geldbedragen gaf en ik deze vervolgens aan [medeverdachte 2] gaf. Ik had contact met medeverdachte [medeverdachte 1] , omdat ik hem daarvoor al kende. Hij was mijn kapper. [medeverdachte 2] is nogal introvert. [medeverdachte 1] had destijds aan mij verteld dat als ik het nodig heb, hij rekeningen kan regelen van jongemannen. Dus ik had dit toen aan [medeverdachte 2] verteld en was daarmee de link tussen hen beide. [medeverdachte 2] vroeg ook aan mij of ik een deal met [medeverdachte 1] kon sluiten. [medeverdachte 2] zei alleen tegen mij dat als hij een rekeningnummer nodig had, hij het aan mij zou vertellen en ik het aan [medeverdachte 1] moest vragen.
Bewijsoverwegingen voor de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten
De bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Medeplegen van oplichting
De rechtbank stelt in onderhavige zaak de volgende feiten en omstandigheden vast. Twee bedrijven, [benadeelde 2] en [benadeelde 1] , hebben aangifte gedaan van oplichting. Deze bedrijven hebben een groot aantal mondkapjes bij [benadeelde 3] B.V. besteld en hiervoor een aanbetaling van 40% gedaan. [benadeelde 2] heeft een totaalbedrag van €121.100,- en [benadeelde 1] heeft een totaalbedrag van €20.500,- overgemaakt. De mondkapjes die zij hebben besteld, zijn echter nooit geleverd. Op de door de aangevers overgelegde facturen volgt dat de betalingen aan [benadeelde 3] BV op de rekeningnummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer] zijn gedaan. Uit het frauderapport volgt dat het bedrijf [benadeelde 2] daarnaast een betaling op het rekeningnummer [rekeningnummer] heeft gedaan (de rechtbank leest [rekeningnummer] uit de aangifte als [rekeningnummer] ). Uit onderzoek is gebleken dat deze facturen vals zijn en de rekeningnummers waar de betalingen op zijn gedaan, toebehoren aan zogenoemde
moneymules, oftewel ‘geldezels’. Dit zijn personen die hun rekening, bankpas en pincode, al dan niet vrijwillig, ter beschikking hadden gesteld voor gebruik door anderen. De hiervoor genoemde rekeningnummers staan op naam van [rekeninghouder 1] , [rekeninghouder 2] en [rekeninghouder 3] . Medeverdachte [medeverdachte 1] had de beschikking over deze rekeningen.
Uit de verklaringen van verdachte blijkt dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de oplichting waarbij via [benadeelde 3] B.V. zogenaamd grote hoeveelheden mondkapjes werden verkocht. De verklaring van verdachte dat hij pas bekend is geworden met, en betrokken is geraakt bij de mondkapjesfraude nadat aangevers [benadeelde 2] en [benadeelde 1] door medeverdachte [medeverdachte 2] waren opgelicht, wordt door de rechtbank verworpen. Uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] volgt namelijk dat verdachte degene was die het contact heeft geïnitieerd en onderhouden met medeverdachte [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] was de kapper van verdachte) – die op zijn beurt de bankrekeningen beheerde waarop het geld door de aangevers werd overgemaakt. Ook was het de taak van medeverdachte [medeverdachte 1] om de gepinde bedragen weer aan verdachte te geven. Omdat verdachte de contactpersoon van medeverdachte [medeverdachte 1] was, en [medeverdachte 1] betrokken was bij het witwassen van het geld van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] , kan het niet anders dan dat verdachte ook al bij deze oplichting betrokken is geweest.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde oplichting in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 2] .
Medeplegen van witwassen
De rechtbank overweegt dat uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] in regelmatige hoeveelheden de door oplichting verkregen geldbedragen aan verdachte heeft overhandigd, waarna verdachte deze geldbedragen aan medeverdachte [medeverdachte 2] heeft overhandigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dit feit in een zodanig nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gepleegd, dat sprake is van medeplegen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde medeplegen van witwassen, nu verdachte deze geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en van die geldbedragen gebruik gemaakt.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
in de periode van 9 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam, een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde 1] en
- [benadeelde 2]

heeft bewogen tot afgifte ven enig goed, te weten

- een geldbedrag van (ongeveer) 20.500 euro, toebehorende aan [benadeelde 1] en
- een geldbedrag van (ongeveer) 121.100 euro, toebehorende aan [benadeelde 2]

door, middels een website, lijkende op de website van [benadeelde 3] B.V., producten, te weten onder andere mondkapjes, te koop aan te bieden en vervolgens na een bestelling door voornoemde [benadeelde 2] en [benadeelde 1] meerdere facturen te verzenden op naam van [benadeelde 3] B.V.:

- gericht aan [benadeelde 2] met kenmerk/invoice #10060 d.d. 20 maart 2020 en
- gericht aan [benadeelde 2] met kenmerk/invoice #10062 d.d. 20 maart 2020 en
- gericht aan [benadeelde 1] met kenmerk/invoice #10060 d.d. 18 maart 2020
en vervolgens via whatsapp en/of e-mailberichten contact te onderhouden, overleg te voeren,
informatie te verschaffen over de wijze van, het tijdstip van levering, betaling van die aangeboden goederen en/of zich daarbij voor te doen als
zijnde [benadeelde 3] B.V. en/of [benadeelde 4] , in elk geval als eigenaar/bezitter
en/of als bonafide/betrouwbare verkoper van die goederen en/of de indruk en/of het vertrouwen te wekken bij voornoemde [benadeelde 2] en [benadeelde 1] dat de te koop aangeboden goederen na betaling daadwerkelijk zouden worden toegezonden/geleverd;
feit 3
in de periode van 9 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen meermalen (grote) geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en van voornoemde voorwerpen, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat voornoemde voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk -afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 3
medeplegen van witwassen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, namelijk dat door oplegging van een onvoorwaardelijke straf verdachte geen kans zou maken bij zijn aanvraag voor verblijfsrecht in Nederland. Verdachte heeft hier een groot belang bij, nu hij een relatie heeft met een Nederlandse vrouw en zijn familie ook in Nederland woont. Verder heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte een
first offenderis, dat het risico op recidive laag zou zijn en dat verdachte zich wil inzetten voor zijn opleiding, toekomst en samenleving. De raadsman heeft daarnaast verzocht om rekening te houden met het advies van de reclassering. De raadsman heeft betoogd om bij een bewezenverklaring een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van oplichting en het medeplegen van witwassen van met die oplichting verkregen (grote) geldbedragen. Verdachte heeft samen met een ander twee bedrijven opgelicht door uit naam van [benadeelde 3] B.V. mondkapjes te verkopen en deze vervolgens niet te leveren. Zij hebben dit tijdens de beginperiode van de uitbraak van de coronapandemie gedaan en daarbij gebruik gemaakt van een situatie waarin het – door schaarste en spoedeisendheid – makkelijk was om anderen op te lichten. Door op deze manier te handelen heeft verdachte de slachtoffers financiële schade toegebracht en het vertrouwen geschaad dat voor het handelsverkeer noodzakelijk is. Daarnaast heeft verdachte meegewerkt aan het witwassen van de criminele opbrengst, waarbij misbruik werd gemaakt van een netwerk van jonge personen die door financiële en/of andersoortige problemen als kwetsbaar zijn aan te merken (de
moneymules).
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij, gedreven door enkel financieel gewin, de aangevers op geraffineerde wijze heeft opgelicht en ze daarmee in financiële zin heeft benadeeld.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 20 januari 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de verschillende rapporten van de reclassering waaronder die van 22 maart 2022. Uit dit rapport blijkt dat de reclassering bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, ambulante begeleiding en houden aan de aanwijzing van de reclassering adviseert. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als laag.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en zwaarte van de op te leggen straf met name gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken. De rechtbank overweegt dat de vordering van de officier van justitie, mede gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken, bovenmatig voorkomt.
De rechtbank is wel van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren rechtvaardigt.
Voor een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de raadsman bepleit, is gelet op de ernst van de feiten en de hiervoor genoemde strafdoelen geen ruimte. De rechtbank ziet in het licht van de speciale preventie, de inhoud van de reclasseringsrapportage, en de proceshouding van verdachte wel reden om de gevangenisstraf voor een aanmerkelijk deel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Verdachte heeft tot op zekere hoogte opening van zaken gegeven over zijn rol, daar enige verantwoordelijkheid voor genomen, en heeft vragen willen beantwoorden. De rechtbank heeft hiermee inzicht gekregen in de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het doel van de voorwaardelijke gevangenisstraf is dan ook om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De rechtbank laat de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering is geadviseerd, achterwege, omdat zij daar thans geen noodzaak meer voor ziet.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen. Voor een opheffing van de schorsing ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding, terwijl er evenmin – zoals hiervoor overwogen – nog een noodzaak bestaat om de schorsingsvoorwaarden in stand te laten.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 20.500,-, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Zij heeft aangevoerd dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hoofdelijk moet worden veroordeeld.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, omdat uit de vordering niet blijkt dat deze is ingediend door een daartoe bevoegde vertegenwoordiger. Meer subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende rechtstreeks verband is met de door de benadeelde geleden schade, nu verdachte niet heeft bijgedragen aan het bewegen tot betaling van het genoemde bedrag. Tot slot heeft de raadsman verzocht om de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen, nu uit vaste rechtspraak volgt dat deze maatregel niet is bedoeld voor rechtspersonen en zij in staat worden geacht dit zelf te doen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de rechtsperspersoon [benadeelde 1] zich als benadeelde partij in het geding heeft gevoegd. De vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 1] is namens haar ingediend door [B] . De rechtbank overweegt dat het voldoende aannemelijk is dat deze persoon een bevoegde vertegenwoordiger is, nu uit de door [C] , de manager van [benadeelde 1] , ingediende aangifte volgt dat [B] zijn zakenpartner is en [C] aan hem opdracht heeft gegeven om het bedrag van € 20.500,- over te maken.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Tussen de bewezen verklaarde oplichting van [benadeelde 1] en de door haar gevorderde schade bestaat voldoende rechtstreeks verband. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ter hoogte van € 20.500,- daarom toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 maart 2020 tot de dag van volledige betaling. Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Proceskosten
Verdachte zal ook hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
  • stelt daarbij een
  • als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 20.500,-, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2020 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk in de kosten door [benadeelde 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mrs. H.B.W. Beekman en D. Lunenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.Z. Turan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 april 2022.
mr. D. Lunenburg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 te
Almere en/of Arnhem en/of Harskamp, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige
kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde 1] en/of
- [benadeelde 2]
heeft bewogen tot afgifte ven enig goed, te weten
- een geldbedrag van (ongeveer) 121.000 USD, in elk geval enig geldbedrag
(toebehorende aan [benadeelde 1] ) en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 20.500 euro, in elk geval enig geldbedrag
(toebehorende aan [benadeelde 2] )
door middels een website, lijkende op de website van [benadeelde 3] B.V.,
producten, te weten onder andere mondkapjes, te koop aan te bieden en/of
(vervolgens) na een bestelling door voornoemde [benadeelde 2] en/of
[benadeelde 1] een of meerdere factu(u)r(en) te verzenden op naam van
[benadeelde 3] B.V.:
- gericht aan [benadeelde 2] met kenmerk/invoice #10060 d.d. 20
maart 2020 en/of
- gericht aan [benadeelde 2] met kenmerk/invoice #10062 d.d. 20
maart 2020 en/of
- gericht aan [benadeelde 1] met kenmerk/invoice #10060 d.d. 18 maart
2020
en/of ( vervolgens) met een of meer perso(o)n(en) via whatsapp en/of e-
mailberichten een of meermalen contact te onderhouden en/of overleg te voeren
en/of informatie te verschaffen over de wijze van en/of het tijdstip van levering
en/of betaling van die aangeboden goed(eren) en/of zich daarbij voor te doen als
zijnde [benadeelde 3] B.V. en/of [benadeelde 4] , in elk geval als eigenaar/bezitter
en/of als bonafide/betrouwbare verkoper van die goed(eren) en/of de indruk
en/of het vertrouwen te wekken bij voornoemde [benadeelde 2] en/of
[benadeelde 1] dat de te koop aangeboden goed(eren) na betaling
daadwerkelijk zouden worden toegezonden/geleverd;
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 maart 2020 tot en
met 27 maart 2020 te Almere en/of Arnhem en/of Harskamp, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift dat bestemd was
om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een of meer factu(u)r(en) en/of verzendbewijzen en/of e-mailbericht(en) en/of
aan- en verkoopcontract, in elk geval een of meer document(en), verzonden in de
periode van 9 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 op naam van [benadeelde 3] B.V.
en/of [benadeelde 4] aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1]
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of opzettelijk gebruik heeft
gemaakt en/of gebruik heeft doen maken van valse en/of vervalste geschriften,
immers heeft verdachte (telkens)
- die/dat e-mailbericht(en) verzonden op 27 maart 2020 vanaf het mailadres
sales@ [e-mailadres] valselijk heeft ondertekend met 'Regards, [benadeelde 4] ' en/of
- die/dat een of meer factu(u)r(en) en/of verzendbewijzen en/of aan- en
verkoopbewijzen, in elk geval een of meer document(en), valselijk heeft
ondertekend met 'Director of Import and Export mr [benadeelde 4] en/of
[benadeelde 4] en/of [benadeelde 3] B.V., (telkens) met het oogmerk om die/dat
geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3
hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 te Ede
en/of Arnhem en/of Oosterbeek en/of Enschede en/of Harskamp, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) voorwerp(en) te weten een of meer
(grote) geldbedrag(en), in elk geval enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden
gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten
voornoemde voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat
voornoemde voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 februari 2021, genummerd MD2R020089 (onderzoek Harwich), opgemaakt door politie Midden-Nederland, genummerd 1 tot en met 2034. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 82-153.
3.Pagina’s 287-303.
4.Pagina’s 304-308.
5.Pagina’s 165 en 166.
6.Pagina’s 167 en 168.
7.Pagina’s 1526 en 1527.
8.Pagina 169.
9.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, op 29 mei 2020 opgemaakt door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, pagina’s 1-5.
10.Pagina’s 735-747.
11.Pagina’s 748-764.
12.Pagina’s 1236-1250.
13.Pagina’s 1484-1489.
14.Pagina’s 1061-1076.