ECLI:NL:RBMNE:2022:1322

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/3555
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Wet WIA na verkorte wachttijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke was afgewezen door verweerder. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en had bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 20 januari 2022, die via MS Teams plaatsvond, heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Verweerder was afwezig. Eiser voerde aan dat er ten onrechte geen arbeidsdeskundige beoordeling was uitgevoerd en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was. De rechtbank overwoog dat verweerder bij een aanvraag om een verkorte wachttijd enkel moest beoordelen of er sprake was van een stabiele of verslechterende medische situatie. De rechtbank concludeerde dat de door eiser gewenste arbeidsdeskundige beoordeling niet wettelijk vereist was en dat de medische beoordeling door verweerder voldoende was.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts de beschikbare medische informatie zorgvuldig had bestudeerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Eiser had geen nieuwe medische informatie overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder in stand bleef. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3555

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A. Hoevenaars),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) na een verkorte wachttijd als bedoeld in artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA afgewezen. Eiser voldoet volgens verweerder niet aan de voorwaarden daarvoor.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2022 via MS Teams. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Had verweerder een arbeidsdeskundige beoordeling moeten uitvoeren? Nee.
1. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat ten onrechte geen arbeidsdeskundige beoordeling is uitgevoerd. Dit is willekeur. Uit de vraagstelling in het rapport van de verzekeringsarts volgt namelijk dat beoordeeld moet worden of eiser op arbeidsdeskundige gronden volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De bedrijfsarts en arbeidsdeskundige vanuit de werkgever van eiser hebben geoordeeld dat dat het geval is. Verweerder heeft deze beoordelingen ten onrechte terzijde geschoven. Ook wordt eiser bij einde wachttijd waarschijnlijk volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geacht. Omdat er in de tussentijd niets is veranderd, moet deze conclusie ook gelden in deze procedure.
2. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat verweerder bij een aanvraag om een verkorte wachttijd alleen moet beoordelen of sprake is van een stabiele of verslechterende medische situatie. Dit volgt uit artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA en artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA. Als herstel mogelijk is, kan geen sprake zijn van toekenning van een verkorte wachttijd. De systematiek van de Wet WIA brengt dan ook mee dat de beoordeling of een verkorte wachttijd aan de orde is, gebeurt op basis van een strikter criterium dan aan de orde is in geval de volledige wachttijd van 104 weken is verstreken. Dat eiser bij het einde van de volledige wachttijd naar zijn verwachting volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht, maakt dus niet dat die conclusie ook bij de verkorte wachttijd kan gelden.
3. Voor de door eiser gewenste arbeidsdeskundige beoordeling, biedt de wet geen ruimte. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht volstaan met een medische beoordeling en geen arbeidsdeskundige beoordeling verricht. De door de bedrijfsarts en arbeidsdeskundige beoordeling hoeft verweerder dan niet te volgen. Daarmee ontstaat geen strijd met het verbod van willekeur. Dat in het rapport van de verzekeringsarts (per abuis) de vraagstelling staat ‘
Is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid op medische of arbeidsdeskundige gronden?’, betekent niet dat verweerder buiten de wetsystematiek om alsnog een arbeidsdeskundige beoordeling moet verrichten.
Is er aanleiding het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten? Nee.
4. Eiser heeft in beroep ook aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft nagelaten nadere medische informatie op te vragen of aanvullend onderzoek te doen. Ook bevat het rapport van de verzekeringsarts onjuistheden. Eiser heeft de verzekeringsarts niet gesproken op een spreekuur en van een psychologisch onderzoek door de verzekeringsarts is ook geen sprake geweest. Eiser heeft slechts telefonisch gesproken met de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft in het rapport vervolgens ten onrechte opgeschreven dat eiser zelf meent dat er geen perspectief meer is op eigen of ander werk, dit hebben de bedrijfsarts en arbeidsdeskundige namelijk geconcludeerd. Ook is het niet eiser die meent dat de sociale en speciele anamnese niet zijn uitgevraagd, maar dit heeft de verzekeringsarts zelf gerapporteerd. Deze mankementen zijn niet hersteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
5. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet geen aanleiding het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts heeft de beschikbare medische informatie bestudeerd en meegenomen in haar beoordeling. Daaronder valt ook de informatie van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige van de werkgever van eiser. Omdat eiser na zijn ziekmelding niet met een nieuwe behandeling is gestart, heeft de verzekeringsarts geen nadere medische informatie kunnen opvragen.
De verzekeringsarts heeft telefonisch overleg gehad met de bedrijfsarts en zij heeft telefonisch contact gehad met eiser. Het telefonisch contact met eiser heeft de verzekeringsarts een telefonisch spreekuur genoemd. Dat eiser dit telefonisch gesprek anders heeft ervaren, maakt het medisch onderzoek niet onzorgvuldig. Vast staat immers dat telefonisch contact is geweest, waarbij de door de verzekeringsarts weergegeven bevindingen zijn besproken. Voor zover de psychische klachten aan de orde zijn gekomen, heeft de verzekeringsarts in het rapport onder het kopje Psychisch onderzoek vermeld: ‘
Voor zover telefonisch te beoordelen’. Dat eiser een ander beeld heeft bij een psychisch onderzoek, maakt het medisch onderzoek in het kader van de Wet WIA-aanvraag ook niet onzorgvuldig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens naar aanleiding van het bezwaar de dossiergegevens bestudeerd en een volledige heroverweging gemaakt. De rechtbank acht deze onderzoeksactiviteiten zorgvuldig.
Is er aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling? Nee.
6. Eiser heeft in beroep ten slotte aangevoerd dat de medische beoordeling onjuist is. De beperkingen als gevolg van de hemofilie zijn onderschat. Hemofilie geeft om de haverklap bloedingen en progressieve schade aan gewrichten. Er kan als gevolg daarvan geen sprake zijn van verbetering alleen van verslechtering. Ook verbetering van de psychische en fysieke klachten valt volgens eiser niet te verwachten.
7. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser geen aanknopingspunt te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beargumenteert in haar rapport eenduidig en inzichtelijk dat herstel niet uitgesloten kan worden. Dit geldt ten aanzien van de psychische klachten, die kennelijk ten tijde van de ziekmelding waren verergerd maar waarvoor eiser geen behandeling heeft gezocht. Uit de medische informatie blijkt dat eiser eerder succesvol is behandeld voor zijn psychische klachten. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan, gelet daarop, door inzet van therapie weer verbetering in de psychische klachten van eiser ontstaan.
Ook ten aanzien van de fysieke beperkingen ten gevolge van de knieprothese rechts acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep verbetering niet uitgesloten omdat therapie zou kunnen zorgen voor een betere belastbaarheid. En tenslotte zit dit in de handklachten, waarvoor eiser geen hulp heeft gezocht, er geen diagnose is gesteld en een behandeling dus niet is uitgesloten. Dat eiser zelf van mening is dat zijn klachten het gevolg zijn van de hemofilie en dus niet meer kunnen verbeteren, is voor de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Eiser heeft namelijk geen medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.