ECLI:NL:RBMNE:2022:1320

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/3386
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing arbeidsongeschiktheid op basis van Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, die zich niet kon verenigen met de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid van 40,76% per 10 november 2020, heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 19 november 2020. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 6 juli 2021, waarna eiseres beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 9 december 2021 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Eiseres betoogde dat zij niet in staat is om 6 uur per dag te werken en dat de verzekeringsarts haar belastbaarheid heeft overschat. Ze verwees naar een brief van haar reumatoloog en aanvullende informatie van haar Mensendiecktherapeut. De verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, handhaafde de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid en stelde dat er geen medische redenen waren voor een verdere beperking van de uren.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig te werk is gegaan. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts niet onjuist was en dat eiseres onvoldoende concrete medische informatie had aangedragen om de beoordeling te weerleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen specifieke gronden waren aangevoerd tegen de arbeidsdeskundige beoordeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van 40,76% als juist werd beschouwd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3386

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: E. Borgman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. W.A. Postma).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij per 10 november 2020 voor 40,76% arbeidsongeschikt wordt geacht. Haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wijzigt hierdoor niet.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2021 via Skype for Business. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres voert in beroep aan dat zij niet in staat is om 6 uur per dag gedurende 5 dagen per week te werken. Verweerder heeft haar belastbaarheid overschat. Verweerder heeft ook geen onderbouwing gegeven waarom eiseres volgens hem 6 uur per dag kan werken. Gezien het wisselend beloop van de fibromyalgie en hypermobiliteit is 2 uur per dag reëel. Eiseres wijst hierbij op de brief van reumatoloog [B] van het [ziekenhuis] van 30 april 2021. Ter zitting heeft eiseres mondeling aanvullend informatie vanuit haar Mensendiecktherapeut gegeven.
2. Volgens verweerder is de mate van arbeidsongeschiktheid van 40,76% juist vastgesteld. Verweerder heeft zich hierbij voor het medische gedeelte gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 mei 2021 en de aanvulling van 2 december 2021. Daaruit volgt dat er geen medische reden is voor een verdergaande urenbeperking.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet in de stellingen van eiseres geen aanleiding om aan de zorgvuldigheid en juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zorgvuldig onderzoek gedaan, door de dossiergegevens te bestuderen, eiseres telefonisch te horen en nadere medische informatie bij de behandelend sector op te vragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien voor een fysiek onderzoek, met name omdat uit de informatie van de reumatoloog niet blijkt dat er sprake is van functiebeperkingen van het bewegingsapparaat en een eigen fysiek onderzoek dan niet tot wijziging van de belastbaarheid leidt.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten vervolgens duidelijk en inzichtelijk uiteengezet hoe zij tot haar beoordeling is gekomen. Daarbij heeft ze de geclaimde klachten van eiseres beoordeeld en, wanneer daar een medische reden voor was, een beperking van de belastbaarheid van eiseres vastgesteld. Wat betreft de urenbeperking is aangesloten bij de eerder in 2014 aangenomen urenbeperking. Er is geen medische reden gezien voor verdere aanscherping van deze urenbeperking, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.3.
De rechtbank begrijpt dat eiseres haar gezondheidstoestand anders ervaart dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beoordeeld. Om de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te weerleggen, moet eiseres haar stellingen onderbouwen met concrete medische informatie. De door eiseres gegeven medische informatie is hiervoor ontoereikend. In de brief van de reumatoloog wordt de diagnose van eiseres beschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze diagnose van eiseres overgenomen en beperkingen hierbij aangenomen. Omdat de reumatoloog niet heeft aangegeven dat eiseres ontstekingsverschijnselen of functiebeperkingen aan haar bewegingsapparaat heeft, ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische reden om meer beperkingen aan te nemen. Ook de mondeling gegeven informatie vanuit de Mensendiecktherapie is onvoldoende concreet om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Mensendiecktherapeut heeft aangegeven dat een prognose afhankelijk is van verschillende factoren en het, gezien het beloop, verstandig is om een specialist te raadplegen voor aanvullende onderzoeken voor eiseres haar gezondheid. Daaruit blijkt niet dat de aangenomen beperkingen ontoereikend zijn.
4. De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiseres tegen de arbeidsdeskundige beoordeling in beroep geen specifieke gronden heeft gericht. De rechtbank ziet dan geen aanknopingspunten om de arbeidskundige beoordeling onjuist te achten.
5. Uitgaande van de juistheid van de medische en arbeidsdeskundige beoordeling, heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht op 40,76% vastgesteld.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.