ECLI:NL:RBMNE:2022:1319

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/3274
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing over arbeidsongeschiktheid en uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als kleuterjuf, zich op 1 november 2018 ziek gemeld na een val. Na afloop van de wachttijd op 4 november 2020 heeft zij een uitkering op basis van de Wet WIA aangevraagd, waarbij zij door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige als 70,20% arbeidsongeschikt werd beoordeeld. Eiseres was het niet eens met de toekenning van de uitkering en heeft bezwaar gemaakt, wat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep werd bevestigd. Het bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 15 februari 2022 heeft eiseres aanvullende informatie van haar psychiater ingebracht, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld en dat de rapporten geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank concludeerde dat de geduide functies passend waren voor eiseres en dat het bestreden besluit van verweerder deugdelijke grondslagen had. Het beroep werd ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3274

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.J. Dijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

[stichting] , te [vestigingsplaats] , derde-partij

(gemachtigde: C.I. Nouse)

Procesverloop

Eiseres is werkzaam geweest als kleuterjuf voor ongeveer 32 uur per week. Op 1 november 2018 heeft eiseres zich ziek gemeld vanwege klachten als gevolg van een val van de trap. Per einde wachttijd op 4 november 2020 heeft eiseres een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige een onderzoek verricht. Op basis daarvan wordt eiseres 70,20% arbeidsongeschikt geacht.
Bij besluit van 2 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres vanaf 4 november 2020 een uitkering op grond van de Wet WIA toegekend gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 70,20%.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. Derde-partij heeft een reactie ingebracht.
Naar aanleiding van het bezwaar hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een herbeoordeling gemaakt. Daarin bevestigen zij de mate van arbeidsongeschiktheid van 70,20%. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 9 juli 2021 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. In beroep heeft zij nadere informatie van psychiater [A] van 29 oktober 2021 ingebracht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een nadere reactie van 4 februari 2022 ingebracht.
Derde-partij heeft geen reactie ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2022 via MS Teams. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij ernstige fysieke en psychische klachten heeft. Als gevolg daarvan is zij aanvullend beperkt op het punt van aandacht. Ook kan zij geen 30 uur per week werken. Dat gaat haar belastbaarheid ver te boven. Ter onderbouwing wijst eiseres op de brief van psychiater [A] (hierna: [A] ) van 29 oktober 2021.
2. De beroepsgrond slaagt niet. Daartoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
4. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Hij heeft de dossiergegevens bestudeerd en eiseres telefonisch gehoord. Ook heeft hij de gegevens van eiseres en derde-partij, verkregen tijdens de bezwaarprocedure, betrokken in zijn beoordeling. Aanvullend heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 4 februari 2022 gereageerd op de nadere informatie van [A] .
5. De rechtbank ziet in de stellingen van eiseres in beroep geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 10 juni 2021 de onderzoekgegevens uitgebreid en inzichtelijk weergegeven en vervolgens eenduidig beargumenteerd waarom hij de beperkingen in de FML passend acht. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische en fysieke klachten van eiseres onderkend en meegewogen. In de rapportage van 4 februari 2021 beargumenteerd de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend dat de nadere informatie van [A] geen aanleiding biedt om het standpunt te wijzigen. Het klachtenbeeld dat [A] beschrijft komt namelijk overeen met wat reeds bekend is bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep en waar rekening mee is gehouden bij het vaststellen van de beperkingen. Dat [A] als psychiater eiseres meer beperkt acht, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het is namelijk de deskundigheid van een verzekeringsarts om de klachten van eiseres te vertalen naar beperkingen in de FML. Tenslotte wordt de door [A] aanvullend beschreven hartaandoening uit februari 2021 niet meegewogen in de beoordeling omdat deze geen betrekking heeft op de datum in geding. Dat de klachten die ten grondslag lagen aan de hartaandoening al op de datum in geding aanwezig waren, zoals eiseres ter zitting heeft gesteld, ziet de rechtbank niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet ten slotte ook geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige, omdat geen twijfel bestaat over de zorgvuldigheid en juistheid van het verzekeringsgeneeskundige oordeel.
6. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij de geduide functies niet kan verrichten.
7. De beroepsgrond slaagt niet. Uitgaande van de juistheid van de in de FML opgenomen beperkingen is de rechtbank van oordeel dat de geduide functies terecht geschikt zijn geacht voor eiseres. In de arbeidskundige rapportage van 5 juli 2021 is naar het oordeel van de rechtbank toereikend en inzichtelijk gemotiveerd dat de geduide functies passen binnen eiseres belastbaarheid op de datum in geding.
8. Gelet op het voorgaande, is het bestreden besluit van een deugdelijke verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige grondslag voorzien. Verweerder heeft op basis hiervan eiseres dan ook terecht met ingang van 4 november 2020 een uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 70,20%.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.