ECLI:NL:RBMNE:2022:1318

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/2775
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Faber-Speksnijder, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn. Eiseres ontving sinds 12 september 2019 een loongerelateerde WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%. Echter, na een heronderzoek heeft verweerder op 16 juni 2020 besloten de uitkering per 12 september 2021 te beëindigen, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 20 januari 2021, die via MS Teams plaatsvond, heeft eiseres haar bezwaren toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de besluiten van verweerder gebaseerd mogen zijn op rapportages van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiseres voerde aan dat de medische beoordeling onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van eiseres adequaat had beoordeeld.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de beperkingen zoals opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 22 februari 2021 correct waren. Eiseres had ook aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt waren, maar de rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige de signaleringen in het Resultaat Functiebeoordeling voldoende had gemotiveerd. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2775

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Faber-Speksnijder),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 12 september 2021 beëindigd, omdat eiseres vanaf 16 juni 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021 via MS Teams. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres ontvangt sinds 12 september 2019 een loongerelateerde WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%. Omdat deze uitkering de maximumduur bereikte, heeft verweerder een heronderzoek uitgevoerd.
2. In het primaire besluit heeft verweerder op basis van onderzoeken van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige gesteld dat eiseres per 16 juni 2020 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. Zij is namelijk voor 2,12% arbeidsongeschikt en dus minder dan 35%. Verweerder heeft de WIA-uitkering van eiseres daarom per 12 september 2021 beëindigd. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres hiertegen ongegrond verklaard in het bestreden besluit. Uit de onderzoeken van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt weliswaar dat het arbeidsongeschiktheidspercentage iets hoger is, namelijk 3,33%, maar dit is nog steeds minder dan 35%. Eiseres heeft daarom volgens verweerder geen recht meer op een WIA-uitkering.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan een eiser aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de medische beoordeling onzorgvuldig en onjuist is. Er is onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen van eiseres aan de handen en (de afwisseling in) het zitten, staan en lopen. Hiervoor zijn in bezwaar extra beperkingen geduid. Er dient aanvullend een beperking te worden gegeven voor de combinatie staan en lopen. Ook dient eiseres beperkt te worden geacht op het aspect zitten. Alleen dan is het mogelijk de noodzakelijke afwisseling in lopen, staan en zitten te krijgen. Omdat de FML slechts een hulpmiddel is, is een gedetailleerde beschrijving van de ernst van de beperkingen en de totaalbelasting hierin moeilijk aan te geven. Daarvoor dient overleg plaats te vinden tussen de arbeidsdeskundige en verzekeringsarts. Dit overleg heeft slechts marginaal plaatsgevonden en is niet inzichtelijk gemaakt. Eiseres heeft ter zitting verzocht een onafhankelijke derde hierbij te betrekken.
5. De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd, informatie opgevraagd bij de huisarts van eiseres en eiseres gehoord tijdens een fysieke hoorzitting. Naar aanleiding van de aanvullende bezwaargronden, die eiseres heeft ingediend na de voorgenomen wijziging van de beslissing door verweerder, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldigheidshalve een medisch onderzoek verricht bij eiseres. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog een aanvullende reactie ingebracht. De rechtbank acht voornoemde onderzoeksactiviteiten zorgvuldig.
6. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten op basis van zijn onderzoeksbevindingen eenduidig en inzichtelijk beargumenteerd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de fysieke klachten van eiseres onderkend en aanvullende beperkingen aangenomen. Naast de eerder door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen in dynamische handelingen, statische houdingen en fysieke omgevingseisen, wordt eiseres ook beperkt geacht voor het hand/vingergebruik, moet eiseres afwisselend kunnen lopen, staan en zitten en is ze links meer beperkt in het frequent buigen. Deze aanvullende beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 22 februari 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het medisch onderzoek en de beroepsgronden geen aanleiding gezien voor verdergaande beperkingen. Voor een door eiseres voorgesteld overleg met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dan moet hij of zij dat onderbouwen met (andere) medische stukken. Dat betekent dat hoe iemand zich voelt - zonder medische onderbouwing - niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen. De rechtbank ziet zonder medische onderbouwing door eiseres in beroep geen aanleiding te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het is namelijk aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep om, op basis van de medisch objectiveerbare klachten, beperkingen op te nemen in de FML. Dat eiseres meent dat de beperkingen onvoldoende tot uiting komen in de FML is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid daarvan.
7. Eiseres heeft ook aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt zijn. In het algemeen heeft de arbeidsdeskundige bij de voornamelijk zittende functies aangegeven dat er voldoende regelmogelijkheden zijn om tussendoor te vertreden. Daarmee wordt de waarde van de extra beperking op punt 5.9, namelijk dat eiseres afwisselend moet lopen, staan en zitten, teniet gedaan.
Ook moeten de geduide functies vanwege hun totaalbelasting worden voorgelegd aan de verzekeringsarts. De totaalbelasting van de handen is namelijk te groot bij de geduide functies Administratief Medewerker, Teamondersteuner, Medewerker intern transport en Telefonist. Ook zijn de geduide functies Medewerker intern transport, Telefonist en Telefonisch verkoper ongeschikt, omdat er geen duidelijke afwisseling is tussen het lopen, staan en zitten.
8. De beroepsgrond slaagt niet. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat er vanuit moet worden gegaan dat de beperkingen van eiseres zoals opgenomen in de FML van 22 februari 2021 juist zijn. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres de werkzaamheden die horen bij de geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige de signaleringen in het Resultaat Functiebeoordeling heeft gemotiveerd in zijn rapporten van 11 maart 2021 en 14 mei 2021. Naar aanleiding van de aanvullende bezwaar- en beroepsgronden heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 14 mei 2021 en 11 januari 2022 een nadere toelichting gegeven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hiervoor ook overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Een weergave van de inhoud van dit overleg heeft hij in het rapport van 11 maart 2021 opgenomen. Dat eiseres van mening is dat het overleg ontoereikend is geweest en eveneens moet zien op de totaalbelasting per functie, maakt de arbeidsdeskundige beoordeling niet onzorgvuldig en wordt ook niet vereist door de wet. Het is namelijk aan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, gezien zijn specifieke deskundigheid, te bepalen in hoeverre en over welke punten onderling overleg noodzakelijk is. Het bestreden besluit is dan ook voorzien van een zorgvuldige arbeidskundige grondslag. De rechtbank ziet geen aanleiding om een onafhankelijke derde als deskundige te benoemen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.