ECLI:NL:RBMNE:2022:1313
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak, rechtbank stelt zelf waarde vast
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, eigenaar van een woning aan de [adres 1] te [plaats], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente], die de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2021 had vastgesteld op € 515.000,-. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de juiste WOZ-waarde € 489.000,- bedraagt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 maart 2022, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde F.J.H. van der Plas.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft onderbouwd dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 515.000,- correct is. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat de m³-prijs van de referentieobjecten in de matrix onjuist is vastgesteld, en dat de inhoud van de referentieobjecten afwijkt van wat in de matrix is vermeld. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar met de overgebleven referentieobjecten de waarde van de woning niet voldoende heeft onderbouwd.
Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat zowel eiser als verweerder de door hen bepleite waarden niet voldoende hebben onderbouwd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt zelf de WOZ-waarde van de woning vast op € 510.000,-. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.620,- bedragen. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.