ECLI:NL:RBMNE:2022:1313

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/3524
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak, rechtbank stelt zelf waarde vast

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, eigenaar van een woning aan de [adres 1] te [plaats], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente], die de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2021 had vastgesteld op € 515.000,-. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de juiste WOZ-waarde € 489.000,- bedraagt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 maart 2022, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde F.J.H. van der Plas.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft onderbouwd dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 515.000,- correct is. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat de m³-prijs van de referentieobjecten in de matrix onjuist is vastgesteld, en dat de inhoud van de referentieobjecten afwijkt van wat in de matrix is vermeld. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar met de overgebleven referentieobjecten de waarde van de woning niet voldoende heeft onderbouwd.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat zowel eiser als verweerder de door hen bepleite waarden niet voldoende hebben onderbouwd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt zelf de WOZ-waarde van de woning vast op € 510.000,-. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.620,- bedragen. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3524

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigden: B.A.M. Slockers en F.J.H. van der Plas),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: T. Medemblik).

Procesverloop

In het besluit van 28 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] te [plaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 515.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 16 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door F.J.H. van der Plas. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De woning betreft een twee-onder-een-kapwoning met dakkapel uit 1984 met een inhoud van 330 m³ en een perceel van 520 m².
2. Verweerder handhaaft in beroep de WOZ-waarde van € 515.000,-. Eiser betwist deze waarde en stelt zich op het standpunt dat de WOZ-waarde van de woning € 489.000,- bedraagt.
3. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding, door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. Dit volgt uit de artikelen 17 en 18 van de Wet WOZ, de Uitvoeringsregeling en de rechtspraak in WOZzaken. Het is de bedoeling van de Wet WOZ dat de waarde van een woning voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald aan de hand van de verkoopwaarden van referentiewoningen op of rond de waardepeildatum, zonder dat de waarde die voor de vorige waardepeildatum aan de woning is toegekend daarbij van belang is.
4. Verweerder heeft dus de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
5. Eiser voert aan dat de m³-prijs van de referentieobjecten in de matrix onjuist is vastgesteld. Ter onderbouwing van zijn stelling wijst eiser op de vastgoedkaarten die verweerder in de beroepsfase heeft overgelegd. Uitgaande van de op die kaarten genoemde inhoud van de referentieobjecten, is de m³-prijs in de matrix te hoog vastgesteld. Als gevolg daarvan is ook de waarde van de woning te hoog vastgesteld. Daarnaast wijst eiser erop dat de inhoud van het referentieobject [adres 2] in de in bezwaar uitgevoerde taxatie afwijkt van de inhoud genoemd in de matrix.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de inhoud van de woning en de referentieobjecten, zoals die in de matrix is opgenomen, de juiste inhoud is. Verweerder legt uit dat de inhoud van de referentieobjecten en woning altijd wordt gemeten, voordat een uitspraak op bezwaar wordt gedaan. De inhoud op de matrix is daarom juist. De inhoud op de vastgoedkaarten is een schatting van de verkopend makelaar op grond van de gemeten woonoppervlakte. De vastgoedkaarten zijn door verweerder niet overgelegd ter onderbouwing van de inhoud van de referentieobjecten, maar ter ondersteuning van het standpunt van verweerder over de zogenoemde KOUDV-factoren. Verweerder heeft aan de hand van een voorbeeld uitgelegd waarom het standpunt van eiser over de m³-prijs van de referentieobjecten niet gevolgd moet worden.
7. De rechtbank oordeelt dat de woning aan de [adres 2] niet als referentieobject bij de vergelijking kan worden betrokken, omdat de objectkenmerken niet zijn vast te stellen op grond van de stukken. Eiser wijst er terecht op dat deze woning in het taxatieverslag anders staat vermeld dan in de matrix. In het taxatieverslag staat dat de woning een inhoud heeft van 335 m³ en daarnaast beschikt over een aanbouw van 47 m³ en een voorraadkelder van 20 m³. Deze twee objectkenmerken zijn niet terug te lezen in de matrix, waarin staat dat het een woning betreft met een inhoud van 330 m³. Verweerder heeft hiervoor tijdens de zitting ook geen verklaring gegeven. Voor de rechtbank is niet vast te stellen wat de exacte objectkenmerken zijn voor dit referentieobject. De rechtbank laat daarom het referentieobject [adres 2] buiten de vergelijking.
8. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder met de twee overgebleven referentieobjecten de waarde van de woning niet voldoende heeft onderbouwd. Verweerder heeft immers niet inzichtelijk gemaakt hoe de inhoud van deze referentieobjecten is bepaald en/of berekend. De enkele stelling ter zitting dat verweerder voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar de inhoud vaststelt en dat die inhoud juist is, is hiertoe onvoldoende. Verweerder heeft ter nadere onderbouwing van zijn standpunt tijdens de zitting als voorbeeld een berekening gemaakt. Hieruit moet volgens verweerder de conclusie worden getrokken dat de door eiser genoemde inhoud van het referentieobject [adres 3] niet juist kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met zijn kritiek op de door eiser genoemde inhoud nog steeds niet inzichtelijk gemaakt dat zijn eigen berekening wél correct is.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de door hem bepleite waarde van de woning echter evenmin voldoende onderbouwd. De door eiser ter zitting gemaakte berekening gaat immers uit van de veronderstelling dat de inhoud van de referentieobjecten, zoals dit op de vastgoedkaarten staat en die afwijkt van de inhoud die in de matrix is genoemd, de juiste inhoud is. Eiser heeft deze vooronderstelling echter niet gemotiveerd. Daardoor is onduidelijk gebleven waarom ervan zou moeten worden uitgegaan dat de inhoud die op de vastgoedkaarten is genoemd correct zou zijn.
10. Gelet op wat onder 8 en 9 is overwogen, is het beroep gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak. Nu geen van partijen de waarde van de woning heeft kunnen onderbouwen, stelt de rechtbank de waarde van de woning, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, schattenderwijs vast op € 510.000.-.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4.0 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 269,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 541,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 541,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.620,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, stelt de WOZ-waarde van de woning aan de [adres 1] in [plaats] voor het belastingjaar 2021 vast op € 510.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020, en bepaalt dat de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig dient te worden verminderd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.620,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 5 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.