ECLI:NL:RBMNE:2022:1311

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
C/16/535238
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van spoeduithuisplaatsing van minderjarige na crisisUHP

In deze zaak heeft de kinderrechter op 31 maart 2022 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van een spoeduithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige (voornaam)], die op 25 februari 2022 weer bij de moeder is geplaatst na een crisisUHP. De moeder had bezwaar gemaakt tegen de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing die op 18 februari 2022 was verleend, omdat zij vond dat de GI niet eerst had gekeken naar minder ingrijpende maatregelen. De kinderrechter oordeelde dat er op het moment van de spoedmachtiging sprake was van onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige, wat de beslissing rechtvaardigde. De kinderrechter benadrukte dat het niet aan haar was om het optreden van de politie te beoordelen, en dat de moeder andere wegen had om haar dossier in te zien en aanpassingen te verzoeken. De kinderrechter hield de eerdere beslissing in stand, waarbij de samenwerking tussen de moeder en de GI positief werd beoordeeld, wat in het belang van de minderjarige is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/535238 / JE RK 22-315
Datum uitspraak: 31 maart 2022
Beschikking van de kinderrechter over de rechtmatigheid van een spoeduithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling,
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
locatie [locatie] , hierna te noemen: de GI
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige (voornaam)] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[belanghebbende] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. B. Stelling.

Het procesverloop

Voor het procesverloop verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 18 februari 2022.
Daarna heeft de kinderrechter ontvangen:
- een e-mail met bijlage van de GI, van 1 maart 2022;
- een brief van de moeder met productie 1 tot en met 6, van 2 maart 2022.
De zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2022. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door de advocaat;
- mevrouw [A] , namens de GI (via Skype);
- de heer [B] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige (voornaam)] wordt uitgeoefend door de moeder. [minderjarige (voornaam)] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 27 juli 2021 is [minderjarige (voornaam)] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 14 februari 2023.
De kinderrechter heeft op 18 februari 2022 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige (voornaam)] in een pleeggezin verleend, met ingang van 18 februari 2022 voor de duur van vier weken, te weten tot 18 maart 2022. Ook heeft de kinderrechter bepaald dat de GI en de moeder zullen worden gehoord tijdens de zitting van 3 maart 2022.
De kinderrechter heeft op 1 maart 2022 een e-mail ontvangen van de GI waarin zij aangeven dat [minderjarige (voornaam)] op 25 februari 2022 met veiligheidsafspraken weer thuis bij de moeder is geplaatst. Omdat [minderjarige (voornaam)] weer bij de moeder is, wil de GI het verzoek tot spoedmachtiging uithuisplaatsing intrekken.

Het standpunt van de moeder

De moeder heeft op de zitting naar voren gebracht dat zij de spoedbeslissing, genomen op 18 februari 2022, niet rechtmatig vond. De moeder vindt het vervelend dat de GI na de aanhouding van de moeder niet eerst heeft bekeken of een netwerkplaatsing of een andere, minder vergaande maatregel, kon worden ingezet, maar direct is overgegaan tot het indienen van een verzoek tot een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin. Volgens de moeder had de aanhouding door de politie enkel te maken met het feit dat zij zich enorm verzette tegen de agenten, maar is er met betrekking tot [minderjarige (voornaam)] geen reden voor zorg geweest. Ook is kort daarna uit het onderzoek van [minderjarige (voornaam)] gebleken dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat er sprake zou zijn van kindermishandeling. De moeder vindt dat de GI dus onjuist heeft gehandeld door direct voor een spoedmachtiging te kiezen. Verder vindt de moeder dat de politie te hard heeft opgetreden en haar niet goed heeft behandeld. Tot slot merkt de moeder op dat zij er moeite mee heeft dat er continu verkeerde aannames worden gedaan (bijvoorbeeld dat ze een psychose had) en dat deze aannames in dossiers blijven staan. Op deze manier blijft het haar jarenlang achtervolgen.

De beoordeling

De kinderrechter is op basis van de stukken en de mondelinge behandeling van oordeel dat de beslissing om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor [minderjarige (voornaam)] in een pleeggezin, voor de duur van vier weken, rechtmatig is genomen. Zij zal de beslissing van de kinderrechter van 18 februari 2022 daarom in stand laten. De kinderrechter zal dit hierna toelichten.
[minderjarige (voornaam)] is op 25 februari 2022 weer bij de moeder geplaatst. Van een uithuisplaatsing is dus geen sprake meer. Desondanks heeft de moeder, gelet op het door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, nog een rechtens relevant belang bij een inhoudelijke toetsing van de maatregel. [1]
Uit artikel 1:265b, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van een minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, op verzoek van de GI die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, een machtiging kan verlenen om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Ingevolge artikel 800 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de machtiging tot uithuisplaatsing alleen dan aanstonds worden gegeven indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. De spoedmachtiging verliest haar kracht na verloop van twee weken, tenzij de belanghebbenden binnen deze termijn in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening kenbaar te maken.
De kinderrechter is van oordeel dat er op 18 februari 2022 sprake was van onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Op de betreffende avond waren er ernstige zorgen over de veiligheid van [minderjarige (voornaam)] . Uit het verslag van de crisisdienst en hetgeen is besproken op de zitting komt naar voren dat de politie na een melding van de buren naar binnen ging in de woning van de moeder. Zij troffen een zorgwekkende situatie aan. De moeder was zeer onrustig en leek in de war. De moeder werd agressief richting de politie en zou hen hebben aangevallen, waarna de politie haar heeft meegenomen naar het politiebureau. [minderjarige (voornaam)] was bij dit incident in de woning aanwezig. Vervolgens heeft de politie contact opgenomen met Veilig Thuis, die op hun beurt weer contact hebben gezocht met de GI. Op basis van de informatie van de politie en Veilig Thuis heeft de crisisdienst van de GI een verzoek gedaan bij de kinderrechter, waarna de kinderrechter de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. Nu [minderjarige (voornaam)] getuige was van het incident in de woning is de kinderrechter van oordeel dat op dat moment sprake was van een acute dreiging die de spoeduithuisplaatsing rechtvaardigde. Dat een aantal dagen later bleek dat de situatie rondom de moeder inmiddels weer rustiger was en er geen gevaar (meer) was voor [minderjarige (voornaam)] , maakt het voor de kinderrechter niet anders. De kinderrechter vindt daarom dat de beslissing van 18 februari 2022 rechtmatig is genomen.
De kinderrechter wil ten overvloede opmerken dat het niet aan haar is om het optreden van de politie in de woning van de moeder, te beoordelen. Daarnaast heeft de kinderrechter geen invloed op de informatie die worden opgenomen in de verslagen van de GI, Veilig Thuis en de politie. Er bestaan andere wegen voor de moeder om haar dossier in te zien en dit te laten aanpassen wanneer zij het niet eens is met bepaalde informatie. Bovendien heeft de GI niet aan de kinderrechter verteld dat de moeder psychotisch was, maar op basis van de informatie van de politie aangegeven dat er mogelijk sprake was van een psychose. Naderhand bleek dit echter niet het geval te zijn.
Tot slot benadrukt de kinderrechter dat het fijn is voor [minderjarige (voornaam)] en de moeder dat [minderjarige (voornaam)] inmiddels weer thuis is. De kinderrechter vindt het positief dat de moeder in overleg is gegaan met de betrokken hulpverlening en het hen is gelukt om samen tot veiligheidsafspraken te komen. Ook op de zitting heeft de kinderrechter gemerkt dat sprake is van een goede samenwerking tussen de GI en de moeder en dat zij zich samen richten op een goede toekomst van [minderjarige (voornaam)] . Dit is in het belang van [minderjarige (voornaam)] .

De beslissing

De kinderrechter:
houdt de beslissing van de kinderrechter van 18 februari 2022 waarin een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige (voornaam)] is verleend voor de duur van vier weken in een pleeggezin, in stand.
Dit is de beslissing van kinderrechter mr. E.A.A. van Kalveen, tot stand gekomen in samenwerking met mr. L.M.F. Crijns, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.HR 14 oktober 2011, NJ 2011/596 en HR 20 april 2012, ECLI:NL:2012:BV6484.