ECLI:NL:RBMNE:2022:1306

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/4359
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Uwv over Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft eiser, die zich op 10 mei 2021 ziek meldde vanuit de Werkloosheidswet (WW), beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 3 september 2021 besloten dat eiser per 1 september 2021 geen recht meer had op een Ziektewet-uitkering, omdat hij in staat werd geacht zijn eigen arbeid te verrichten als graffiti verwijderaar. Eiser betwistte deze conclusie en stelde dat zijn medische beperkingen onvoldoende waren erkend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 8 februari 2022, waarbij eiser en zijn gemachtigde afwezig waren, maar het Uwv vertegenwoordigd was.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluiten mocht baseren op rapportages van (verzekerings-)artsen, mits deze aan bepaalde voorwaarden voldeden. De rechtbank concludeerde dat de rapportages van de artsen van het Uwv zorgvuldig waren opgesteld, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk waren. Eiser had geen medische informatie overgelegd die de conclusies van de artsen in twijfel trok. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling juist was en dat eiser per 1 september 2021 in staat was zijn arbeid te verrichten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. S.G.M. van Veen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4359

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.M. Sanders),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

1.1.
Op 10 mei 2021 meldde eiser zich vanuit de Werkloosheidswet (WW) ziek vanwege gezondheidsklachten.
1.2.
Met het besluit van 3 september 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv beslist dat eiser per 1 september 2021 geen recht meer heeft op een Ziektewet-uitkering omdat hij zijn eigen arbeid kan verrichten. Dit betreft de functie van graffiti verwijderaar van treinen voor 40 uur per week.
1.3.
Met het besluit van 25 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zaak is behandeld op een MS Teams zitting van 8 februari 2022. Eiser en zijn gemachtigde waren afwezig met bericht vooraf. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. In deze zaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of eiser per 1 september 2021 recht heeft op ziekengeld. Om die vraag te kunnen beantwoorden is bepalend of eiser op dat moment in staat was om zijn arbeid te verrichten. Volgens de (verzekerings-)artsen van het Uwv is eiser daartoe in staat, maar eiser betwist dit.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
3. Een verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Dit is geregeld in artikel 19 van de Ziektewet. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van (verzekerings-)artsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop zijn gebaseerd, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapportage van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
5. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit in de eerste plaats aan de hand van de
rapportage van 19 oktober 2021 van de arts bezwaar en beroep K.S. Blankestijn en de verzekeringsarts bezwaar en beroep J.G.E. Jansen-Bots. Uit deze rapportage blijkt dat dossiergegevens zijn bestudeerd en op 19 oktober 2021 een hoorzitting is gehouden.
De rechtbank oordeelt dat de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep het besluit volledig hebben heroverwogen. Verder is in de rapportage eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. De rapportage voldoet daarmee aan de drie voorwaarden.
Is de medische beoordeling juist?
6. Eiser voert aan dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Eiser heeft psychische klachten, slaapproblemen, vermoeidheid en hoofdpijn. Hierdoor is hij niet in staat zijn eigen arbeid uit te voeren.
7. De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep onvoldoende rekening hebben gehouden met de beperkingen van eiser. De rechtbank legt dat als volgt uit. Uit de rapportage van de primaire arts P. Den Bieman van 6 juli 2021 blijkt dat de hoestklachten van eiser zijn verbeterd, maar dat nog wel aanvallen bestaan. Hierdoor heeft hij nog spierpijn op de borst. Verder is bij eiser sprake van spanningsklachten en is hij nog snel moe. De primaire arts heeft daarom aan eiser een uitloop van de Ziektewet-uitkering tot 1 september 2021 gegeven, zodat hij tegen die tijd weer volledig hersteld kan zijn. Per die datum wordt eiser hersteld verklaard, hetgeen in de brief van 7 juli 2021 is bevestigd. In deze brief staat ook dat eiser contact met het Uwv dient op te nemen als hij denkt dat hij dan niet beter is of in geval zijn situatie is veranderd. Het Uwv geeft hierover in het verweerschrift aan dat hij niets meer van eiser heeft vernomen. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat eiser dit standpunt heeft betwist.
8. In de rapportage van 19 oktober 2021 van de arts bezwaar en beroep K.S. Blankestijn en de verzekeringsarts bezwaar en beroep J.G.E. Jansen-Bots wordt overwogen dat het toestandsbeeld van eiser tussen het spreekuur door de primaire arts (6 juli 2021) en de datum in geding (1 september 2021) een aanzienlijke afname van zijn hoestklachten aantoont die per de datum in geding niet meer belemmerend zijn. Bij eiser is in wisselende mate sprake is van kortademigheid, waarvoor hij pulmicort z.n. gebruikt. Aangezien zijn arbeid grotendeels in de buitenlucht plaatsvindt en hij adequate beschermingsmiddelen krijgt, moet dit volgens de (verzekerings-)artsen geen belemmering zijn. De rechtbank kan dat volgen. Verder is zijn eigen arbeid geschikt, omdat bij eiser geen sprake is van fysieke beperkingen. Aangezien de functie niet psychisch en mentaal belastend is, moet eiser dit ondanks de spanningsklachten per de datum in geding uitvoeren. De rechtbank ziet geen aanleiding deze uitleg voor onjuist te houden.
9. Ten aanzien van de hoofdpijnklachten, slaapproblemen en vermoeidheidsklachten geeft eiser tijdens het spreekuur op 19 oktober 2021 met de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep aan dat dit niet sinds het spreekuur met de primaire arts en de datum in geding is toegenomen, maar dat hij wel hiervoor na de datum in geding naar de huisarts is gegaan. De rechtbank oordeelt dat de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep terecht concluderen dat deze klachten niet in de huidige heroverweging kunnen worden meegenomen.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser geen medische informatie heeft overgelegd die twijfel zaait over de medische rapportage van de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen hun conclusies. Dat betekent dat de medische beoordeling juist is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.