ECLI:NL:RBMNE:2022:1303

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/790
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding proceskosten na intrekking beroep tegen besluit UWV

Op 23 maart 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.C. Walker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft een verzoek om vergoeding van proceskosten na intrekking van een beroep tegen een besluit van het UWV. Het UWV had op 1 maart 2021 een besluit genomen op het bezwaar van verzoekster, maar wijzigde dit besluit op 11 februari 2022. Na deze wijziging trok verzoekster haar beroep in en vroeg zij om vergoeding van haar proceskosten in de beroepsprocedure.

De rechtbank oordeelde dat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen zonder een zitting te houden. Volgens de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank bepalen dat het bestuursorgaan de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen, indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen. Het UWV had met het gewijzigde besluit vastgesteld dat verzoekster per 30 juli 2020 meer dan 35% arbeidsongeschikt was en had haar recht op een Ziektewet-uitkering erkend, waarmee het UWV volledig aan verzoekster tegemoet was gekomen.

De rechtbank stelde de proceskosten van verzoekster vast op € 1.518,-, bestaande uit kosten voor het indienen van het beroepschrift en de aanwezigheid bij de zitting. Daarnaast moest het UWV het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- terugbetalen. De rechtbank veroordeelde het UWV tot betaling van de proceskosten aan verzoekster. Deze uitspraak werd gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries en bekendgemaakt op 23 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/790

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , wonende te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv),verweerder.

Procesverloop

Het Uwv heeft op 1 maart 2021 een besluit op verzoeksters bezwaar genomen. Verzoekster is hiertegen in beroep gegaan. Op 11 februari 2022 heeft het Uwv dit besluit gewijzigd. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten in de beroepsprocedure.
Het Uwv heeft met de brief van 4 maart 2022 op dit verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoekster) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift (dus van verzoekster) moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Met het gewijzigde besluit van 11 februari 2022 heeft het Uwv bepaald dat verzoekster per 30 juli 2020 meer dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom per die datum nog steeds recht heeft op een Ziektewet-uitkering. Daarmee is het Uwv volledig aan verzoekster tegemoet gekomen. Het Uwv heeft met het gewijzigde besluit verzoeksters proceskosten in bezwaar vergoed. Het Uwv moet dus nog de proceskosten die verzoekster in beroep heeft gemaakt vergoeden.
4. Het Uwv heeft gereageerd op het verzoek van verzoekster en heeft er geen bezwaar tegen om de proceskosten van verzoekster te betalen.
5. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster die het Uwv op grond van het Bpb moet betalen vast op € 1.518,-. (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het aanwezig zijn bij de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
6. Het Uwv moet uit eigen beweging het door verzoekster betaalde griffierecht,
€ 49,-, aan haar terugbetalen. Dat volgt uit artikel 8:41, zevende lid van de Awb. Verzoekster zal hierover dus het Uwv moeten benaderen.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten. Het Uwv moet dit bedrag betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
23 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.