ECLI:NL:RBMNE:2022:1301

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
16/137716-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie mannen voor mondkapjesfraude en witwassen tijdens de coronacrisis

Op 8 april 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie mannen die betrokken waren bij mondkapjesfraude en het witwassen van de opbrengsten daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat twee mannen, van 30 en 27 jaar, in het begin van de coronacrisis mondkapjes verkochten uit naam van rapper Ali B. aan buitenlandse bedrijven, zonder deze daadwerkelijk te leveren. De derde man, 21 jaar oud, was verantwoordelijk voor het witwassen van de ontvangen gelden. De rechtbank heeft de 30-jarige man veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar, terwijl de andere twee mannen ook zijn veroordeeld tot twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij de ernst van de gepleegde feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie zijn meegewogen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van oplichting en valsheid in geschrift, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn directe betrokkenheid bij deze feiten. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van witwassen, aangezien hij betrokken was bij het pinnen van de gestorte bedragen en het afdragen aan zijn medeverdachten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor een gevangenisstraf van vijf jaar afgewezen en in plaats daarvan een gevangenisstraf van twee jaar opgelegd, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een bedrag van € 20.500,- vorderde, dat door de rechtbank is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/137716-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] (Sierra Leone),
wonende aan [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. D. Nieuwenhuis, advocaat te Arnhem, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1
in de periode van 9 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 in Almere en/of Arnhem met (een) ander(en) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft opgelicht;
feit 2
in de periode van 9 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 in Almere en/of Arnhem met (een) ander(en) een of meer facturen, verzendbewijzen, e-mailberichten en/of een verkoopcontract van [slachtoffer 3] B.V. en/of [slachtoffer 4] aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] valselijk heeft opgemaakt, vervalst, daarvan opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of gebruik heeft doen maken, telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
feit 3
zich in de periode van 21 februari 2020 tot en met 3 april 2020 in Ede, Arnhem, Oosterbeek en/of Enschede met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 154.880,-.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Hij heeft zich voor het onder 3 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift niet bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting, vast dat aangevers door oplichtingsmiddelen en met behulp van vervalste facturen zijn bewogen tot overmaking van geldbedragen op door verdachte aan de medeverdachten aangeleverde bankrekeningnummers. Voor directe betrokkenheid van verdachte bij de gehanteerde oplichtingsmiddelen en bij het vervalsen en gebruikmaken van de facturen bevat het dossier geen aanwijzingen. Wel heeft verdachte ook betrokkenheid gehad bij het pinnen van de gestorte geldbedragen van de ter beschikking gestelde bankrekeningen en bij het afdragen van die geldbedragen aan de medeverdachten. Hoewel verdachte wel moet hebben geweten dat hij met zijn handelen bijdroeg aan strafbare feiten, is dit niet voldoende om te kunnen oordelen dat zijn opzet gericht was op de onder 1 en 2 tenlastegelegde oplichting en valsheid in geschrift.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het opzet op de gronddelicten niet kan worden vastgesteld op grond van de inhoud van het strafdossier. Er is daarmee niet voldaan aan het dubbele opzet, dat vereist is bij medeplegen.
Bewijsmiddelen [1] voor het onder 3 ten laste gelegde witwassen
1. [B] heeft namens de [slachtoffer 3] B.V. op 29 maart 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte met bijlagen [2] ,– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben werkzaam als zijnde IT-beheerder voor [C] en " [slachtoffer 3] B.V." [C] is in Nederland bekend als de [.] en [.] " [C (artiestennaam)] " en " [slachtoffer 3] B.V." is zijn bedrijf. Dit bedrijf heeft geen website op internet en dus ook geen webshop en wij verkopen ook niet op een andere manier merchandise of andere materialen. Het bedrijf is gevestigd op de [adres] , [postcode] te [plaatsnaam] .
Na enige tijd kwam ik met de ingeving om " [C (artiestennaam)] [...] " te googlen toen kwam ik op de website [website] en [website] . Dit betreffen Engelstalige websites. Ik bekeek deze websites en ik zag dat op deze websites van alles verkocht werd zoals mondkapjes, karton, zware metalen als grondstoffen zoals aluminium.
De oplichters achter deze websites halen dus hele grote bedragen binnen waarbij de naam van " [slachtoffer 3] B.V." misbruikt wordt.
2. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen met bijlagen [3] van 10 april 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 8 april 2020 werd een digitale aangifte ontvangen via het Internationaal Rechtshulpcentrum van politie. Door hen werden diverse digitale documenten ontvangen via de Nederlandse Ambassade te Jakarta, Indonesië. Deze documenten zijn afkomstig van de Maleisische rechtspersoon: [slachtoffer 2] .
De verkregen documenten bestaan uit:
- diverse facturen (invoices);
- frauderapport.
3. Het frauderapport en de facturen in de bijlagen van het onder 2 genoemde bewijsmiddel bevatten onder meer de volgende teksten:
Report of fraud
Our company is [slachtoffer 2] a Malaysian registered legal entity (buyer).
We were looking at buying 3 PLY and N 95 masks to help the Malaysian society who has been affected badly by the COVID 19 deadly virus.
We through a business acquaintance in Malaysia got the contact of a Netherland based company called [slachtoffer 3] BV, [adres] , [postcode] [plaatsnaam] (seller).
5. We agreed to buy 3 million pieces of 3 PLY mask and 1 million pieces of N 95 masks.
6. We were given 2 invoices by the seller, no 10060 dated march 22 2020 for the supply of 3 million pieces of 3 PLY mask for a total invoice value to euro 122.000,00. The terms of the invoice required us to pay 40% of the invoice value and the balance to be paid within 7 days after order was delivered and quality confirmed. The 40% of the invoice value was remitted to the sellers account at ING Bank, account NO: [rekeningnummer] on the 24th march 2020.
7. The next invoice NO 10062 dated march 22, 2020 for the supply of 1 million 3M N 95 masks for the sum of euro 51.000,00. The same terms were stated in this invoice, to pay 40% and the balance to be paid within 7 days after the order was delivered and quality confirmed. The 40% of this invoice value was also remitted to sellers account at ING Bank, account NO: [rekeningnummer] on the 24th march 2020.
8. We agreed and remitted another 40% amounting to euro 51.900 to the sellers account No [rekeningnummer].
Invoice #10060
Date March 20, 2020
Bank account details:
Bank Name: ING BANK
Account Name: [slachtoffer 3] BV
IBAN (Account Number): [rekeningnummer]
Amount Total to be paid on this invoice 40%: € 48.800,00.
Invoice #10062
Date March 20, 2020
Bank account details:
Bank Name: ING BANK
Account Name: [slachtoffer 3] BV
IBAN (Account Number): [rekeningnummer]
Amount Total to be paid on this invoice 40%: € 20.400,00.
4. Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen met bijlagen [4] van 20 mei 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 9 april 2020 werd een digitale aangifte ontvangen via het Internationaal Rechtshulpcentrum van politie. Deze documenten zijn afkomstig van een Maleisische rechtspersoon: [slachtoffer 1] .
De verkregen documenten bestaan uit:
- royal Malaysian police report;
- factuur (invoice).
De voornoemde Maleisische rechtspersoon heeft mondmaskers besteld bij [slachtoffer 3] B.V. ter waarde van € 20.500,-, maar de maskers werden vervolgens niet geleverd.
5. De factuur in de bijlage van het onder 4 genoemde bewijsmiddel bevat onder meer de volgende tekst:
Invoice #10060
Date March 18, 2020
Bank Name: ING BANK
Account Name: [slachtoffer 3] BV
IBAN (Account Number): [rekeningnummer]
Amount Total to be paid on this invoice 40%: € 20.500,00.
6. Verbalisant [verbalisant 3] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [5] van 2 april 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Volgens de gegevens van ING is de rekeninghouder van rekening [rekeningnummer]
- naam: [A] ;
- geboortedatum: [1999] .
7. Verbalisant [verbalisant 3] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [6] van 2 april 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Documentcode: MD2R020089-35
Betreft: Identiteit rekeninghouder [rekeningnummer]
Volgens de gegevens van ING is de rekeninghouder van rekening [rekeningnummer] :
- naam: [D] ;
- geboortedatum: [2000] .
8. Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [7] van 10 december 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Deel 1, paq. nr. 167, proces-verbaal van bevindingen voorzien van documentcode MD2R020089-35 In de kop van dit proces-verbaal wordt gesproken over het rekeningnummer [rekeningnummer] . In de eerste alinea wordt gesproken over het rekeningnummer
[rekeningnummer] . Het lijkt er op dat het laatste nummer 1 abusievelijk vergeten is.
9. Verbalisant [verbalisant 3] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [8] van 2 april 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Volgens de gegevens van ING is de rekeninghouder van rekening [rekeningnummer] :
- naam: [E] ;
- geboortedatum: [2000] .
10. Verdachte heeft
ter terechtzittingvan 25 maart 2022 verklaard, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik betrokken ben geweest bij het regelen van de rekeningnummers en dat ik meerdere keren van deze rekeningen geldbedragen heb gepind. Ik had hierover voornamelijk contact met medeverdachte [medeverdachte 1] en soms met medeverdachte [medeverdachte 2] . Ik wist dat het niet helemaal zuiver was. Aan het begin benaderde ik zelf de ‘moneymules’ om hun bankrekeningen te kunnen gebruiken, maar op een gegeven moment kwamen zij naar mij toe. Ik heb vervolgens contact onderhouden met hen. Zij gaven mij de betaalpassen met de gegevens. Op het moment dat een bedrag op een betaalrekening werd gestort, moest ik van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het bedrag zo snel mogelijk (binnen twee of drie dagen) pinnen en daarna aan hen overhandigen. Zowel de pashouders als ik kregen een deel van dit bedrag. De pashouders wisten niets van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] af. Ik kende niet alle pashouders persoonlijk en dat wilde ik ook niet. Ik had contact met [F] en [..] en zij hadden dan contact met de andere pashouders. [D] heb ik bijvoorbeeld maar een keer gezien en met [A] wilde ik helemaal geen contact.
11. Verdachte heeft tijdens
het verhoor [9] bij de politie op 2 juli 2020 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
A: Als [medeverdachte 1] mij een factuur stuurt, wist ik wat er binnen kwam en stuurde ik dat door na degene van de rekening waar de transactie was geweest, en dan wist ik wat ik moest pinnen.
V: Van wie kreeg je de informatie nog meer, naast [medeverdachte 1] .A: Van [medeverdachte 2]V: Dus van [medeverdachte 1] en van [medeverdachte 2] kreeg je de informatie van de overboekingen, van niemand meer?A: Nee van hun, van hun kreeg ik de updates.V: Op welke rekeningen kon jij kijken?A: Ik kon op alle rekeningen waar ik toegang toe had op internetbankieren.V: Je bedoelt [A] , [E] , [F] , [G]A: Ja van iedereen waar ik de gegevens van had kon ik online op internetbankieren.
Bewijsoverweging voor het onder 3 ten laste gelegde witwassen
De rechtbank stelt in onderhavige zaak de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit het dossier volgt dat twee bedrijven, [slachtoffer 2] . en [slachtoffer 1] , aangifte hebben gedaan van oplichting. Deze bedrijven hebben een groot aantal mondkapjes besteld en hiervoor een aanbetaling van 40% gedaan. [slachtoffer 2] heeft een totaalbedrag van € 121.100,- en [slachtoffer 1] een totaalbedrag van € 20.500,- betaald. De mondkapjes die zij hebben besteld, zijn echter nooit geleverd. Uit de door de aangevers overgelegde facturen volgt dat de betalingen aan [slachtoffer 3] BV op de rekeningnummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer] zijn gedaan. Uit het frauderapport volgt dat het bedrijf [slachtoffer 2] daarnaast een betaling op het rekeningnummer [rekeningnummer] heeft gedaan (de rechtbank leest ING [........] ** uit de aangifte als INGB [......] **). Uit onderzoek is gebleken dat deze facturen vals zijn en de rekeningnummers waar de betalingen op zijn gedaan, toebehoren aan zogenoemde
moneymules, oftewel ‘geldezels’. Dit zijn personen die hun rekening, bankpas en pincode, al dan niet vrijwillig, ter beschikking hadden gesteld voor gebruik door verdachte en de medeverdachten. Deze rekeningnummers staan op naam van [A] , [D] en [E] .
Hiervoor is ten aanzien van feit 1 overwogen dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte opzet had op deze oplichting zelf. De rechtbank stelt echter wel vast dat verdachte wist, al dan niet in voorwaardelijke zin, dat het geld dat hij via de verschillende bankrekeningen onder zich had geen legale herkomst had, onder meer door zijn verklaring ter terechtzitting.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dit feit in een zodanig nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gepleegd, dat sprake is van medeplegen. Verdachte gaf immers aan hen de rekeningnummers door die zij konden gebruiken, waarna zij aan verdachte doorgaven welke bedragen er op welke rekening binnen zouden komen, waarna verdachte deze bedragen pinde en aan hen overhandigde.
Voorgaande leidt tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van witwassen, nu verdachte deze geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en van die geldbedragen gebruik heeft gemaakt.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 3
in de periode van 18 maart 2020 tot en met 3 april 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen geldbedragen tot een totaalbedrag van circa141.6
euro heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en van voornoemde voorwerpen, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en zijn mededaders wisten, dat voornoemde voorwerpen geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van witwassen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, namelijk dat het op dit moment goed gaat met verdachte en hij een muziekcontract heeft gekregen bij [onderneming] . Verdachte werkt hard voor zijn geld. Hij heeft tijdens zijn voorarrest ingezien dat geld niet alles in het leven is en vrijheid waardevoller is. De raadsman acht de vordering van de officier van justitie te hoog, nu het niet om een buitensporig hoog bedrag gaat. De raadsman heeft daarom verzocht om het advies van de reclassering te volgen, namelijk een geheel voorwaardelijke straf met een proeftijd van drie jaren met als bijzondere voorwaarde meldplicht bij de reclassering. De raadsman acht het opleggen van een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten met daarbij een groot voorwaardelijke straf passend.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich in een kort tijdbestek schuldig gemaakt aan medeplegen van witwassen van € 141.600,-. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk omdat het witwassen van geld een ernstige bedreiging voor de legale economie vormt. De integriteit van het financiële en economische verkeer wordt hierdoor aangetast. Het geld dat uit witwassen afkomstig is, heeft bovendien een ontwrichtende werking op de samenleving, nu met dat geld doorgaans ander strafbaar handelen wordt gefaciliteerd. Door zo te handelen heeft verdachte tevens eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Daar komt nog bij dat daders van strafbare feiten op deze wijze in staat worden gesteld om met hun oneerlijk verdiende geld een maatschappelijke en financiële status te verwerven die zij niet behoren te hebben.
Verdachte had een netwerkje van
moneymulesopgezet die hij allemaal gebruikte voor het witwassen van geld. Hij heeft zich bij zijn handelen enkel laten leiden door snel financieel gewin ten koste van anderen en heeft daarbij tevens misbruik gemaakt van jonge personen die door financiële en/of andersoortige problemen als kwetsbaar zijn aan te merken.
Verdachte heeft door zijn handelwijze bovendien zijn mededaders in staat gesteld de opbrengsten van de door hen gepleegde strafbare feiten te verwerven en heeft zo ook het plegen van die feiten mogelijk gemaakt.
De officier van justitie heeft nog betoogd dat verdachte misbruik heeft gemaakt van het begin van de coronapandemie, door juist om dat moment mee te werken aan oplichting omtrent mondkapjes, en dat dit in strafverzwarende zin moet worden meegewogen. De rechtbank komt echter tot een vrijspraak van de oplichting, zodat de rechtbank dit betoog van de officier van justitie niet meeneemt in de op te leggen straf.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 18 februari 2022, waaruit – onder meer – blijkt dat verdachte op 13 april 2018 is veroordeeld voor diefstal in vereniging door middel van braak.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de verschillende rapporten van de reclassering waaronder dat van 17 maart 2022.
Uit laatstgenoemd rapport blijkt dat de reclassering geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseert. Dit zou afbreuk doen aan de positieve ontwikkeling en aan alles wat verdachte het afgelopen jaar weer heeft opgebouwd. De reclassering adviseert, bij veroordeling, een geheel voorwaardelijke straf met een meldplicht bij de reclassering, met een proeftijd van drie jaren.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en zwaarte van de op te leggen straf met name gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken. De rechtbank overweegt dat de vordering van de officier van justitie, mede gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken, bovenmatig voorkomt. Hierbij komt dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van de feiten 1 en 2.
De rechtbank is wel van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde feit, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren rechtvaardigt. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het strafbare feit in vereniging is gepleegd en verdachte eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld.
De rechtbank ziet in het licht van de speciale preventie, de over verdachte opgemaakte reclasseringsrapportages en de proceshouding van verdachte echter reden om de gevangenisstraf voor een aanmerkelijk deel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Verdachte heeft op zekere hoogte opening van zaken gegeven over zijn rol, daar enige verantwoordelijkheid voor genomen, en heeft vragen willen beantwoorden. De rechtbank heeft hiermee inzicht gekregen in de drijfveren en persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het doel van de voorwaardelijke gevangenisstraf is dan ook om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De rechtbank laat de bijzondere voorwaarde, zoals door de reclassering is geadviseerd, achterwege, omdat zij daar thans geen noodzaak meer voor ziet.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen. Voor een opheffing van de schorsing ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding, terwijl er evenmin – zoals hiervoor overwogen – nog een noodzaak is om de schorsingsvoorwaarden in stand te laten.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 20.500,-, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Zij heeft aangevoerd dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hoofdelijk moet worden veroordeeld.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, gelet op de door hem bepleite vrijspraak.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij schade heeft geleden. Op verdachte rust een wettelijke verplichting tot schadevergoeding aan degene aan wie hij rechtstreeks schade heeft toegebracht door zijn strafbare handelen. De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van verdachte de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden en het bewezen verklaarde feit, medeplegen witwassen, rechtstreeks verband heeft met de door de benadeelde partij geleden schade. Verdachte is immers verantwoordelijk voor het feit dat de benadeelde partij het geldbedrag heeft verloren. Hij heeft eraan bijgedragen dat de bedragen op de betreffende bankrekeningen werden gestort en heeft deze later weer opgenomen en (deels) afgegeven.
De rechtbank zal daarom de vordering van de benadeelde partij ter hoogte van € 20.500,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 maart 2020 tot de dag van volledige betaling. Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt
en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten
worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 3 ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
  • stelt daarbij een
  • als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 20.500,-, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2020 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk in de kosten door [slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mrs. H.B.W. Beekman en D. Lunenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.Z. Turan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 april 2022.
mr. D. Lunenburg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 te Almere en/of Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 2]
heeft bewogen tot afgifte ven enig goed, te weten
- een geldbedrag van (ongeveer) 121.000 USD, in elk geval enig geldbedrag (toebehorende aan [slachtoffer 1] ) en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 20.500 euro, in elk geval enig geldbedrag (toebehorende aan [slachtoffer 2] )
door middels een website, lijkende op de website van [slachtoffer 3] B.V., producten, te weten onder andere mondkapjes, te koop aan te bieden en/of (vervolgens) na een bestelling door voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] een of meerdere factu(u)r(en) te verzenden op naam van [slachtoffer 3] B.V.:
- gericht aan [slachtoffer 2] met kenmerk/invoice #10060 d.d. 20 maart 2020 en/of
- gericht aan [slachtoffer 2] met kenmerk/invoice #10062 d.d. 20 maart 2020 en/of
- gericht aan [slachtoffer 1] met kenmerk/invoice #10060 d.d. 18 maart 2020
en/of ( vervolgens) met een of meer perso(o)n(en) via whatsapp en/of e-mailberichten een of meermalen contact te onderhouden en/of overleg te voeren en/of informatie te verschaffen over de wijze van en/of het tijdstip van levering en/of betaling van die aangeboden goed(eren) en/of zich daarbij voor te doen als zijnde [slachtoffer 3] B.V. en/of [slachtoffer 4] , in elk geval als eigenaar/bezitter en/of als bonafide/betrouwbare verkoper van die goed(eren) en/of de indruk en/of het vertrouwen te wekken bij voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] dat de te koop aangeboden goed(eren) na betaling daadwerkelijk zouden worden toegezonden/geleverd;
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 te Almere en/of Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een of meer factu(u)r(en) en/of verzendbewijzen en/of e-mailbericht(en) en/of aan- en verkoopcontract, in elk geval een of meer document(en), verzonden in de periode van 9 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 op naam van [slachtoffer 3] B.V. en/of [slachtoffer 4] aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of gebruik heeft doen maken van valse en/of vervalste geschriften, immers heeft verdachte (telkens)
- die/dat e-mailbericht(en) verzonden op 27 maart 2020 vanaf het mailadres [mailadres] valselijk heeft ondertekend met 'Regards, [slachtoffer 4] ' en/of
- die/dat een of meer factu(u)r(en) en/of verzendbewijzen en/of aan- en verkoopbewijzen, in elk geval een of meer document(en), valselijk heeft ondertekend met 'Director of Import and Export mr [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] B.V., (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3
hij in of omstreeks de periode van 21 februari 2020 tot en met 3 april 2020 te Ede en/of Arnhem en/of Oosterbeek en/of Enschede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) voorwerp(en) te weten een of meer geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 154.880 euro, in elk geval enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten voornoemde voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemde voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 februari 2021, genummerd MD2R020089 (onderzoek [....] ), opgemaakt door politie Midden-Nederland, genummerd 1 tot en met 2034. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 82-153.
3.Pagina’s 287-303.
4.Pagina’s 304-308.
5.Pagina’s 165 en 166.
6.Pagina’s 167 en 168.
7.Pagina’s 1526 en 1527.
8.Pagina 169.
9.Pagina’s 748-752.