ECLI:NL:RBMNE:2022:1295

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
C/16/534273 / KG ZA 22-43
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in kort geding betreffende ontruiming groenstrook tussen percelen

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft eiser, wonende te [woonplaats 1], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, wonende te [woonplaats 2], met als doel de ontruiming van een groenstrook die zich tussen hun percelen bevindt. De partijen zijn al sinds 2000 in geschil over het gebruik en onderhoud van deze groenstrook. Eiser heeft in 2021 de bestaande afspraken opgezegd en gedaagde gesommeerd de groenstrook te ontruimen. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 maart 2022 heeft eiser gesteld dat hij spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, omdat gedaagde inbreuk maakt op zijn eigendom. Gedaagde heeft echter betwist dat er sprake is van spoedeisend belang en heeft aangevoerd dat er geen veranderingen zijn in het gebruik van de groenstrook.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen. De rechter concludeert dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet kan wachten op een bodemprocedure. Bovendien is er onvoldoende duidelijkheid over de feitelijke situatie en de afspraken die in het verleden zijn gemaakt. De rechter heeft aangegeven dat nader onderzoek nodig is, bijvoorbeeld door het horen van getuigen, voordat er een eindoordeel kan worden gegeven. Daarom is deze zaak niet geschikt voor behandeling in kort geding.

Eiser is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 1.330,00. De rechter heeft ook de wettelijke rente over dit bedrag toegewezen, evenals de nakosten die kunnen ontstaan na het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/534273 / KG ZA 22-43
Vonnis in kort geding van 23 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie
advocaat mr. P.C.W. Viëtor te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. T.A.A. Meerding te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft een dagvaarding aan [gedaagde] verzonden, waarna [gedaagde] heeft bevestigd vrijwillig te zullen verschijnen bij de mondelinge behandeling.
[gedaagde] heeft voor de mondelinge behandeling nog drie producties overlegd en een voorwaardelijke eis in reconventie ingediend.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 9 maart 20222, waren dhr. [A] en mr. Viëtor namens [eiser] aanwezig. [gedaagde] was ook aanwezig met mr. Meerding. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, mede aan de hand van de overgelegde pleitnota van [gedaagde] .
1.3.
De rechter heeft de voorwaardelijke eis in reconventie, na bezwaar van [eiser] , buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde, omdat de gronden van de eis niet vooraf kenbaar zijn gemaakt.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn eigenaar van aangrenzende percelen in [dorp] . Rond 2000 hebben partijen afspraken gemaakt over het verleggen van een bestaand overpad naar de rand van het perceel van [eiser] naast het perceel van [gedaagde] . Daarbij hebben partijen afgesproken dat een stuk grond van [eiser] (de groenstrook genaamd) tussen het overpad en het perceel van [gedaagde] zou blijven liggen. In 2002 hebben partijen telefonisch afspraken gemaakt over het onderhoud van de groenstrook door [gedaagde] .
2.2.
In 2021 hebben partijen gesproken over een bruikleenovereenkomst voor de groenstrook. Toen er geen overeenstemming werd bereikt, heeft [eiser] aan [gedaagde] laten weten de bestaande afspraken op te zeggen met een opzeggingstermijn van zes maanden. Ook is [gedaagde] door [eiser] gesommeerd de groenstrook te ontruimen.
2.3.
In deze procedure vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de groenstrook te ontruimen. Ook vordert [eiser] veroordeling [gedaagde] om buitengerechtelijke kosten en proceskosten te betalen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechter komt tot de conclusie de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
3.2.
[eiser] stelt dat hij spoedeisend belang heeft, omdat [gedaagde] een inbreuk maakt op zijn eigendom, door gebruik te maken van de groenstrook. [eiser] heeft ook gesteld dat hij niks met de groenstrook wil gaan doen als deze ontruimt is door [gedaagde] en geen sprake is van verjaring. Daarnaast is volgens [gedaagde] in de afgelopen jaren niks veranderd van hoe hij omgaat met de groenstrook. Tijdens de mondelinge behandeling kon daar namens [eiser] niks over gezegd worden.
[eiser] heeft daarom onvoldoende gemotiveerd dat hij niet kan wachten totdat in een bodemprocedure over deze vordering is geoordeeld.
3.3.
Daarnaast zijn partijen het over bijna niets eens in deze zaak en is het de rechter onvoldoende duidelijk geworden hoe de feitelijke situatie is en hoe deze afwijkt van de situatie net na het omleggen van het overpad. Voordat een eindoordeel kan worden gegeven, is nader onderzoek nodig door bijvoorbeeld het horen van getuigen en/of het bepalen van een decente om te bekijken hoe de feitelijke situatie is. Dat leidt ertoe dat deze zaak niet geschikt is om in een kort geding te behandelen en op dit moment niet kan worden gezegd dat het voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter een vordering als deze zal toewijzen.
3.4.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.330,00
De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten en nakosten worden toegewezen op de gebruikelijke wijze.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.330,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: