In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [eiseres] tegen [gedaagde] met betrekking tot de ontruiming van een huurwoning. [gedaagde] is eigenaar van de woning en heeft de huurovereenkomst opgezegd wegens dringend eigen gebruik. [eiseres] huurt de woning sinds 15 november 2015 en heeft de opzegging betwist. In een eerder vonnis van 18 november 2020 werd de huurachterstand van [eiseres] bevestigd, maar de ontbinding van de huurovereenkomst werd afgewezen. [gedaagde] ging in hoger beroep en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigde het eerdere vonnis op 25 januari 2022, waarbij de huurovereenkomst werd ontbonden en [eiseres] werd veroordeeld tot ontruiming binnen twee maanden na betekening van het arrest.
In het kort geding vordert [eiseres] dat de uitvoering van de ontruiming wordt opgeschort, omdat zij van mening is dat [gedaagde] misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid. [eiseres] stelt dat zij op 23 juni 2021 de achterstallige huur heeft betaald, wat volgens haar zou betekenen dat de ontbinding van de huurovereenkomst niet had mogen plaatsvinden. [gedaagde] verzet zich tegen deze vordering en stelt dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid.
De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] niet kan aantonen dat er nieuwe feiten zijn die een noodtoestand zouden veroorzaken. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiseres] af en veroordeelt haar tot betaling van de proceskosten van [gedaagde]. De kosten worden begroot op € 833,00, inclusief griffierecht en salaris van de gemachtigde. Het vonnis is uitgesproken op 1 april 2022.