ECLI:NL:RBMNE:2022:1291

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
UTR - 21 _ 4451
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet in behandeling nemen van een aanvraag voor een horecavergunning wegens onvolledigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Advocatenkantoor mr. Yehudi Moszkowicz B.V. en de burgemeester van de gemeente Utrecht. De eiser, vertegenwoordigd door mr. Y. Moszkowicz, had een aanvraag voor een horecavergunning ingediend op 2 april 2020. De burgemeester, als verweerder, heeft deze aanvraag op 1 mei 2020 niet in behandeling genomen, omdat de aanvraag niet compleet was. Dit besluit werd later door de burgemeester bevestigd in een bestreden besluit van 1 oktober 2021, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft, met toestemming van partijen, besloten om het onderzoek ter zitting achterwege te laten en heeft het onderzoek gesloten. De rechtbank overwoog dat de verweerder duidelijk had aangegeven welke documenten ontbraken en dat de eiser voldoende gelegenheid had gekregen om de aanvraag aan te vullen. De eiser voerde aan dat de coronamaatregelen hem belemmerden om de benodigde gegevens tijdig aan te leveren. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet tijdig om uitstel had gevraagd en dat de coronamaatregelen geen reden vormden om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4451

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2022 in de zaak tussen

Advocatenkantoor mr. Yehudi Moszkowicz B.V., te Utrecht , eiser

(gemachtigde: mr. Y. Moszkowicz),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder,

(gemachtigde: mr. H. Kavi).

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot een horecavergunning niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 1 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft, met toestemming van partijen, bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft een aanvraag voor een horecavergunning ingediend op 2 april 2020. Verweerder heeft die aanvraag bevestigd en daarbij aangegeven dat de aanvraag niet compleet is. Verweerder heeft beschreven welke stukken hij van eiser wenste te ontvangen. Bij e-mail van 6 april 2020 heeft verweerder laten weten dat, als de aanvraag compleet is, deze zal worden geweigerd omdat het adres geen horecabestemming heeft in het bestemmingsplan. Bij brief van 16 april 2020 is een herinnering gestuurd.
2. Verweerder heeft op 1 mei 2020 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat er stukken ontbreken die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Dit besluit is gehandhaafd na bezwaar.
3. Eiser heeft aangevoerd dat van hem in redelijkheid niet gevergd kon worden de benodigde gegevens aan te leveren binnen de gestelde termijn wegens de Corona-lockdown. Daardoor was hij beperkt op kantoor aanwezig en ook beperkt in zijn mogelijkheden om gegevens bij diverse instanties op te vragen en af te halen. Dat de lockdown beperkingen met zich meebracht blijkt ook al uit de zeer lange behandeltermijn van het bezwaar.
4. In artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb is geregeld dat het bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag en mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag binnen een daarvoor gestelde termijn aan te vullen.
5. In dit geval heeft verweerder duidelijk op een rij gezet welke documenten zij wilde hebben van eiser en hiervoor een termijn van vier weken gesteld. Hij heeft dit per e-mail van 2 april 2020 aan eiser verzocht, zodat eiser de brief van verweerder ondanks de lockdown wel direct heeft kunnen inzien. Verweerder heeft op 6 april 2020 nog een e-mail gestuurd aan eiser en hierin uitgelegd dat het vestigen van een horecagelegenheid op deze bestemming niet is toegestaan en dat het ontwikkelingskader ook geen ruimte daarvoor geeft. Dit is op 7 april 2020 nog telefonisch besproken. Daarbij heeft verweerder met eiser de mogelijkheid besproken om de aanvraag kosteloos in te trekken. Verweerder heeft dit bovendien na 2 weken schriftelijk bevestigd en eiser herinnerd aan het opsturen van de documenten. Als eiser vond dat hij langer de tijd nodig had voor het aanleveren van de documenten had hij de mogelijkheid gehad om hier voor 1 mei 2020 om te verzoeken. Hij heeft dit niet gedaan, ondanks dat hij een herinnering heeft ontvangen van verweerder. Eerst op 7 augustus 2020 bij de gronden van bezwaar heeft eiser verzocht om hem meer tijd te geven om de benodigde informatie aan te vullen. Er is geen reden gebleken waarom eiser dat niet eerder had kunnen doen. Verweerder heeft gelet op het voorgaande mogen besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De corona-lockdown maakt dit niet anders. Eiser heeft de aanvraag ook tijdens deze maatregelen ingediend en hij heeft tijdig te horen gekregen wat hij moest aanvullen als hij de aanvraag wenste voort te zetten. De lockdown maakte dan ook niet dat verweerder de genoemde bepaling uit artikel 4:5 Awb niet mocht toepassen na ommekomst van de gestelde termijn.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.