ECLI:NL:RBMNE:2022:1282

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
21/3651
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht en beoordeling van de woonsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L.M. van Rooij, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 maart 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser sinds september 2018 niet meer op zijn uitkeringsadres in de gemeente Amersfoort woonde, maar bij zijn vriendin in [plaats 1]. De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of de eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door verweerder niet te informeren over zijn woonsituatie.

De rechtbank oordeelde dat de eiser niet in gebreke was gebleven, omdat verweerder op de hoogte was van de situatie van de eiser en geen verzoek had gedaan om informatie over zijn verblijf. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor de intrekking van de bijstandsuitkering op basis van schending van de inlichtingenplicht. Het beroep van de eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten. Dit betekent dat de uitkering van de eiser per 1 maart 2021 werd ingetrokken, omdat hij op dat moment geen recht op bijstand had.

De rechtbank kende de eiser een proceskostenvergoeding toe van € 541,-, die door verweerder moest worden betaald. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.M. van Rooij),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: C. Treurniet).

Procesverloop

In het besluit van 23 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder het recht op (bijzondere) bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) van eiser met ingang van 1 maart 2021 ingetrokken.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
In het besluit van 27 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en verweerder met het zaaknummer UTR 21/2674. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij brief van 11 augustus 2021 heeft eiser verzocht om herziening van die uitspraak. Bij uitspraak van 11 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft op 27 augustus 2021 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door dhr. [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep wegens betalingsonmacht. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank met de door hem overgelegde stukken aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2. Ter beoordeling staat de vraag of verweerder eisers recht op bijstand op grond van de Pw terecht met ingang van 1 maart 2021 heeft ingetrokken wegens schending van de inlichtingenplicht. [1]
3. Eiser verblijft sinds september 2018 niet (op zijn uitkeringsadres) in de gemeente Amersfoort, omdat er op 20 september 2018 een geweldsincident heeft plaatsgevonden. Eiser voelt zich sindsdien onveilig in zijn woning en verblijft bij zijn vriendin in [plaats 1] .
4. In juli 2019 zijn eiser en verweerder in gesprek gegaan over zijn woonsituatie. Eiser en verweerder hebben afgesproken dat eiser op zoek zou gaan naar een woning in [plaats 2] via woningruil. Eiser kon er ook voor kiezen om zich in te schrijven in [plaats 1] . Deze afspraken zijn gemaakt voor de periode 15 juli 2019 tot en met
15 augustus 2019. Verlenging van deze periode was volgens verweerder bespreekbaar, zo stond in de brief van 12 juli 2019.
5. Op 17 oktober 2019 hadden eiser en de burgemeester een gesprek over de klacht die eiser in januari 2019 had ingediend bij de Nationale Ombudsman. Ten tijde van dit gesprek had eiser zijn woning nog niet ter ruil aangeboden, zo blijkt uit de brief van
20 november 2019. De burgemeester heeft eiser toen aangeraden om dit alsnog te doen.
6. In juli 2020 heeft verweerder eisers bankafschriften opgevraagd. Hieruit bleek dat eiser in de voorafgaande periode alleen in [plaats 1] had gepind. Verweerder heeft het onderzoek naar het recht op bijstand van eiser op dat moment niet voortgezet. Vanwege de coronamaatregelen bleek het namelijk niet mogelijk te zijn om een huisbezoek af te leggen. In december 2020 is verweerder een nieuw onderzoek gestart. Hieruit bleek dat eiser niet op het uitkeringsadres woonde. Op 24 februari 2021 hebben eiser en verweerder met elkaar gesproken over eisers woonsituatie. In dat gesprek heeft eiser aangegeven dat hij de afgelopen 2,5 jaar in [plaats 1] heeft gewoond.
7. In het besluit van 23 april 2021 heeft verweerder het recht op bijstand met ingang van 1 maart 2021 ingetrokken vanwege schending van de inlichtingenplicht. Dit besluit heeft verweerder in bezwaar gehandhaafd. Volgens verweerder heeft eiser na 15 augustus 2019 geen contact meer opgenomen met de klantmanager over zijn voortdurend verblijf buiten de gemeente Amersfoort. Dit had volgens verweerder wel op zijn weg gelegen in het kader van de inlichtingenplicht.
8. Eiser voert (in essentie) aan dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, omdat verweerder steeds heeft geweten dat hij sinds het geweldsincident in september 2018 niet meer (op zijn uitkeringsadres) in [plaats 2] woonde.
9. Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor eiser belastend besluit, waarbij het aan het verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder rust.
10. Op eiser rust de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. [2] Deze inlichtingenverplichting is een objectief geformuleerde verplichting. De rechtbank beoordeelt of eiser inlichtingen had moeten geven.
11. Verweerder had onverminderd aanwijzingen dat er sinds 2019 sprake was van een ongewijzigde woonsituatie en dat eiser steeds feitelijk verbleef in [plaats 1] of in ieder geval buiten [plaats 2] . De rechtbank wijst op de brief van 12 juli 2019, het gesprek tussen eiser en de burgemeester in oktober 2019 en de in juli 2020 opgevraagde bankafschriften. Er heeft voor eiser dan ook geen aanleiding bestaan om verweerder te informeren over zijn ongewijzigde woonsituatie. Verweerder heeft eiser ook op geen enkel moment opgedragen om informatie te verschaffen over zijn (eventueel gewijzigde) woonsituatie. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat eiser als gevolg van zijn stilzwijgen zijn informatieplicht jegens verweerder heeft geschonden. Dat leidt ertoe dat verweerder in artikel 17 van de Pw geen basis heeft kunnen en mogen aannemen om de uitkering van eiser in te trekken.
12. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat eiser in ieder geval op en vanaf 1 maart 2021 zijn hoofdverblijf buiten [plaats 2] had. Als gevolg hiervan had eiser in ieder geval op en vanaf die datum in [plaats 2] geen recht op bijstand [3] . In dat licht is het niet onredelijk om te bepalen dat de uitkering van eiser per
1 maart 2021 wordt ingetrokken. De rechtbank neemt hierbij mede in overweging dat verweerder de uitkering van eiser tot 1 maart 2021 heeft doorbetaald, ondanks dat eiser al een geruime periode vóór die datum zijn hoofdverblijf niet in [plaats 2] had. Dat eiser, zoals hij ook ter zitting heeft aangegeven, nog steeds de wens heeft om zich weer in [plaats 2] te vestigen, maakt het vorenstaande niet anders.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1 en een bedrag van € 541,- per punt. De rechtbank kent derhalve een bedrag toe van € 541,-. De rechtbank kent geen punt toe voor het indienen van het beroepschrift. Eiser heeft dit namelijk zelf gedaan en heeft hiervoor geen bijstand gehad van zijn gemachtigde. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 541,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 8 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 17 van de Participatiewet.
2.Artikel 17 van de Pw.
3.Artikel 40, eerste lid, van de Pw.