ECLI:NL:RBMNE:2022:1276

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
9708215 / MV EXPL 22-37
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van onzelfstandige woonruimte en afwijzing van geldvorderingen wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een huurder. De verhuurder, eiser, vorderde ontruiming van de onzelfstandige woonruimte die door de huurder, gedaagde, werd bewoond. De huurovereenkomst was volgens de verhuurder geëindigd, en de huurder had de huur sinds december 2021 niet meer betaald. De kantonrechter oordeelde dat de huurder niet was verschenen en dat de dagvaarding op de juiste wijze was betekend, waardoor de vorderingen van de verhuurder op basis van zijn stellingen konden worden beoordeeld.

De kantonrechter concludeerde dat de huurder de woonruimte op 16 november 2021 mondeling had opgezegd en dat hij de woning feitelijk niet meer bewoonde. De verhuurder had een spoedeisend belang bij de ontruiming, omdat de woning niet ter beschikking was gesteld, wat leidde tot schade door het uitblijven van huurinkomsten. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van zeven dagen voor de huurder om de woning te verlaten.

Echter, de geldvorderingen van de verhuurder met betrekking tot huurachterstand en toekomstige huur werden afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende spoedeisend belang was bij deze geldvorderingen, aangezien de ontruiming al was toegewezen en de huurder mogelijk niet meer verantwoordelijk was voor de huur na het verlaten van de woning. De huurder werd wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verhuurder, die op € 839,43 werden vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis in kort geding van 5 april 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 9708215 / MV EXPL 22-37 (HHt/37278) van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde mr. [.] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 maart 2022 met producties 1 tot en met 3;
  • de mondelinge behandeling op 22 maart 2022 en de zittingsaantekeningen die daarvan door de griffier zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter als voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt om de onzelfstandige woonruimte aan de [adres] in [plaatsnaam] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te (doen laten) ontruimen en te (doen) verlaten met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover die aan [gedaagde] toebehoren en niet aan [eiser] , en om deze woonruimte met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] een bedrag van € 1.323,00, te vermeerderen met het bedrag van € 441,00 per maand vanaf 1 maart 2022, althans gedeelte van de maand tot aan de dag van de ontruiming;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten van dit geding.
2.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen -kort samengevat- het volgende ten grondslag. Sinds 1 november 2016 huurt [gedaagde] de onzelfstandige woonruimte aan de [adres] in [plaatsnaam] (hierna: de woonruimte). Op 1 augustus 2020 is [eiser] de eigenaar van de woonruimte geworden. [gedaagde] moet maandelijks bij vooruitbetaling een huurprijs van € 441,00 betalen. [gedaagde] komt zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet na en gedraagt zich niet als een goed huurder. Zo heeft [gedaagde] zich niet gehouden aan het onderhouden/schoonhouden van de gemeenschappelijke ruimten en/of voorzieningen. Ook heeft [gedaagde] in strijd met de contractuele woonbestemming -bewoning door maximaal 1 persoon- de woonruimte gebruikt door zijn minderjarige dochter bij hem in te laten wonen; [gedaagde] heeft namelijk een co-ouderschapsregeling met zijn ex-partner. Verder heeft [gedaagde] sinds 1 december 2021 de huur niet meer aan [eiser] betaald, waardoor er tot maart 2022 een achterstand van € 1.323,00 is ontstaan. Daarnaast heeft [gedaagde] tijdens het gesprek met [eiser] en [onderneming] op 16 november 2021 in het pand -waar de woonruimte zich bevindt- aangegeven dat hij de huur per eind november 2021 wilde beëindigen, omdat hij een andere woonruimte wilde huren, die meer passend was voor het verblijf van zijn minderjarige dochter. Nadien hebben [onderneming] en [gedaagde] per Whatsapp nog met elkaar gecorrespondeerd, maar dit heeft niet geleid tot een schriftelijke bevestiging van de opzegging van [gedaagde] . Wel heeft [gedaagde] op 6 december 2021 per Whatsapp aangegeven dat hij de sleutels van de woonruimte in de brievenbus zou hebben achtergelaten. [eiser] heeft de sleutels niet in de brievenbus aangetroffen. [eiser] heeft spoedeisend belang, omdat er een einde aan deze situatie moet komen. Feitelijk bewoont [gedaagde] de woning niet meer, omdat hij met zijn inboedel al is vertrokken naar een ander adres en de huur ook niet meer betaalt. [gedaagde] weigert echter de mondelinge opzegging van de woonruimte op 16 november 2021 formeel schriftelijk te bevestigen, waardoor de woonruimte niet ter vrije beschikking van [eiser] kan komen en [eiser] hierdoor schade lijdt.
2.3.
[gedaagde] is niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd.

3.De beoordeling

Verstek

3.1.
De kantonrechter verleent verstek tegen [gedaagde] , omdat de dagvaarding op de voorgeschreven manier is betekend en hij niet is verschenen. Dit betekent dat de kantonrechter de vorderingen van [eiser] beoordeelt op basis van (alleen) de stellingen van [eiser] .
Ontruiming van de woonruimte
3.2.
Omdat [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering en de gestelde feiten waarop [eiser] zijn vordering baseert, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de stellingen van [eiser] . De vordering komt hem verder niet onrechtmatig of ongegrond voor. Uit hetgeen [eiser] naar voren heeft gebracht, blijkt dat [gedaagde] tijdens het gesprek op 16 november 2021 met wederzijds goedvinden de huur van de woonruimte mondeling heeft opgezegd per 1 december 2021. [gedaagde] moest de opzegging van de huur per 1 december 2021 alleen nog formeel schriftelijk aan [eiser] bevestigen. Weliswaar heeft [gedaagde] dat niet gedaan, maar uit het Whatsappbericht van 22 november 2021 blijkt dat [gedaagde] wel met de opzegging van de huur per 1 december 2021 heeft ingestemd gelet op zijn woorden ‘
Jullie hebben aangegeven dat ik mijn woning kan verlaten en dat er geen volle maand huur wordt gerekend. Daar heb ik akkoord voor gegeven.’ Dat de huurovereenkomst tussen partijen per 1 december 2021 is beëindigd en dat [gedaagde] daarmee heeft ingestemd en daarin heeft berust, blijkt verder ook uit de gedragingen van [gedaagde] na 1 december 2021; zo heeft [gedaagde] de woonruimte op 16 november 2021 al ontruimd en heeft [gedaagde] vanaf 1 december 2021 de huur niet meer betaald aan [eiser] . Niet gebleken is echter dat [gedaagde] de woning per 1 december 2021 ook ter vrije beschikking aan [eiser] heeft gesteld, zodat de door [eiser] gevorderde ontruiming is gerechtvaardigd. De overige aangevoerde gronden behoeven dan ook geen verdere bespreking meer. De vordering tot ontruiming is daarom toewijsbaar. [eiser] heeft daarbij ook een voldoende spoedeisend belang; zolang de woning niet daadwerkelijk aan hem ter beschikking is gesteld lijdt hij immers schade door het uitblijven van huurinkomsten. De ontruimingstermijn zal worden bepaald zoals is gevorderd.
Betaling van het bedrag van € 1.323,00 tot maart 2022 en het bedrag van € 441,00 vanaf 1 maart 2022 tot aan de ontruiming
3.3.
De kantonrechter is onvoldoende gebleken van een spoedeisend belang bij deze geldvorderingen. Het spoedeisende belang is door [eiser] gemotiveerd met de stelling dat er aan de huidige situatie, waarin de huurovereenkomst wel feitelijk maar niet formeel is beëindigd, een einde moet komen. Aan dat belang is met de veroordeling tot ontruiming tegemoet gekomen. Een afzonderlijk spoedeisend belang bij de geldvorderingen is gesteld noch gebleken. Dit terwijl een veroordeling voor [gedaagde] wel aanmerkelijke financiële gevolgen zal hebben, terwijl hij er mogelijkerwijs van uit is gegaan dat hij vanaf het moment dat hij de woning had verlaten ook geen huur meer verschuldigd was.
Proceskosten
3.4.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 127,43
- griffierecht € 214,00
- salaris gemachtigde €
498,00(1 punt x tarief € 498,00)
Totaal € 839,43

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen [gedaagde] ;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan de [adres] ( [postcode] ) in [plaatsnaam] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover die aan hem toebehoren en niet aan [eiser] , en om deze woning met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van [eiser] , ter grootte van € 839,43;
4.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.