Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde mr. [.] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 maart 2022 met producties 1 tot en met 3;
- de mondelinge behandeling op 22 maart 2022 en de zittingsaantekeningen die daarvan door de griffier zijn gemaakt.
2.Het geschil
3.De beoordeling
Verstek
Jullie hebben aangegeven dat ik mijn woning kan verlaten en dat er geen volle maand huur wordt gerekend. Daar heb ik akkoord voor gegeven.’ Dat de huurovereenkomst tussen partijen per 1 december 2021 is beëindigd en dat [gedaagde] daarmee heeft ingestemd en daarin heeft berust, blijkt verder ook uit de gedragingen van [gedaagde] na 1 december 2021; zo heeft [gedaagde] de woonruimte op 16 november 2021 al ontruimd en heeft [gedaagde] vanaf 1 december 2021 de huur niet meer betaald aan [eiser] . Niet gebleken is echter dat [gedaagde] de woning per 1 december 2021 ook ter vrije beschikking aan [eiser] heeft gesteld, zodat de door [eiser] gevorderde ontruiming is gerechtvaardigd. De overige aangevoerde gronden behoeven dan ook geen verdere bespreking meer. De vordering tot ontruiming is daarom toewijsbaar. [eiser] heeft daarbij ook een voldoende spoedeisend belang; zolang de woning niet daadwerkelijk aan hem ter beschikking is gesteld lijdt hij immers schade door het uitblijven van huurinkomsten. De ontruimingstermijn zal worden bepaald zoals is gevorderd.
498,00(1 punt x tarief € 498,00)