ECLI:NL:RBMNE:2022:1269

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
16.138375.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling en bedreiging van echtgenote na onvoldoende bewijs

Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling en bedreiging van zijn echtgenote. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2022, waar de officier van justitie, mr. A.A. Nieli, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. F. Tosun, hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, terwijl de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel er getuigenverklaringen waren die nieuwe bezwaren leken te bevatten, het dossier niet voldoende overtuigend bewijs bood om de verdachte te veroordelen. De rechtbank wees op het gebrek aan objectief bewijs, zoals foto's van letsel, en de omstandigheden rondom de echtscheiding, die de verklaringen van de aangeefster in twijfel trokken. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen, en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

Daarnaast werd de benadeelde partij, de echtgenote van de verdachte, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank veroordeelde de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, die tot op dat moment op nihil werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.138375.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.A. Nieli en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun, advocaat te Zaandam, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] en haar raadsman, mr. C.J. Nierop, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 juli 2010 tot en met 5 november 2016 te Driebergen-Rijssenburg zijn echtgenote [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2:in de periode van 15 augustus 2016 tot en met 5 november 2016 te Driebergen-Rijssenburg [slachtoffer] heeft bedreigd.

3.VOORVRAGEN

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 2 niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet had hoeven te verwachten dat hij zou worden vervolgd voor de bedreiging, omdat de zaak eerder was geseponeerd en het gerechtshof het beklag op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ten aanzien van de bedreiging ongegrond heeft verklaard.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging. De beslissing van het gerechtshof dat de bedreiging niet bewezen kan worden, zag slechts op de bewoordingen “ik ga jou met wortel en al verwijderen” en de tenlastegelegde bedreigingen betreffen andere bewoordingen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan het Openbaar Ministerie is exclusief de vervolging van strafbare feiten toebedeeld. Beginselen van een behoorlijke procesorde brengen mee dat een sepotbeslissing het Openbaar Ministerie in beginsel bindt. Een sepotbeslissing kan immers bij een verdachte de verwachting opwekken dat hij niet zal worden vervolgd ten aanzien van dat feit. Dit impliceert dat het Openbaar Ministerie enkel op basis van goede gronden op een eerdere sepotbeslissing kan terugkomen.
Uit artikel 255 Sv blijkt dat een verdachte tegen wie een strafzaak eerder – kort gezegd – is stopgezet, alsnog vervolgd kan worden als blijkt van nieuwe bezwaren die later bekend zijn geworden of niet zijn onderzocht.
De rechtbank stelt vast dat verschillende getuigen na de sepotbeslissing een verklaring bij de rechter-commissaris hebben afgelegd. Deze getuigenverklaringen kunnen worden aangemerkt als nieuwe bezwaren in de zin van artikel 255 Sv, nu in deze verklaringen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die eerder nog niet bekend waren. De rechtbank is daarom van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De verklaringen van aangeefster worden op verschillende punten door de stukken in het dossier ondersteund. De verklaring van verdachte is daarentegen niet betrouwbaar en daarmee ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde, omdat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier voldoende wettig bewijs. Het ontbreekt de rechtbank echter aan de overtuiging dat verdachte de ten laste gelegde mishandelingen en bedreigingen heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat het dossier te veel grond biedt voor twijfel, gelet op het verloop van de echtscheiding, het feit dat de aangifte pas na de echtscheiding is gedaan en de omstandigheid dat de belastende verklaringen uitsluitend uit de hoek van aangeefster en haar familie komen. Objectief bewijs, zoals foto’s van het letsel dat aangeefster verklaart te hebben opgelopen door de mishandelingen, ontbreekt. Ook uit de WhatsAppberichten tussen verdachte en aangeefster valt niet ondubbelzinnig op te maken dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.

5.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 20.000,00. Dit bedrag betreft immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 en 2 ten laste gelegde.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich in verband met de bepleite vrijspraak primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en een onevenredige belasting oplevert voor het strafproces.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
  • verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. A.J.P. Schotman en mr. A.J.R. Buisman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Broere, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 april 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 5 november 2016 te Driebergen-Rijssenburg en/of elders in Nederland, zijn echtgenote, [slachtoffer] , heeft mishandeld door
- meermalen, althans eenmaal, te stompen en/of te slaan tegen het hoofd en/of het lichaam,
- meermalen, althans eenmaal, de keel vast te pakken en/of vast te houden en/of dicht te knijpen,
- meermalen, althans eenmaal, een mes tegen de keel van die [slachtoffer] aan te zetten en/of aan te houden,
- meermalen, althans eenmaal, met kracht een of meer armen heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of met kracht aan een of meer armen heeft getrokken,
- meermalen, althans eenmaal, te schoppen en/of te duwen tegen het lichaam en/of
- met een stoel, althans met een hard voorwerp, tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of gooien;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 augustus 2016 tot en met 5 november 2016 te Driebergen-Rijsenburg en/of elders in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die dreigend de woorden toe te voegen:
- “ik ga je dood maken”,
- (zakelijk weergegeven) dat hij haar hele familie zou gaan vermoorden,
- “wacht maar, ik ga je doodmaken, jij bent een oorlog begonnen”,
- "Ik ga jullie vermoorden, ik ga jullie allemaal afmaken, wacht maar jullie, jullie zijn er geweest!" en/of
- "Ik ga jou doodmaken, wacht maar jij. Ik ga jou de kinderen niet meer laten zien", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )