Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
in het faillissement van [bedrijf 1] B.V.
in het faillissement van [bedrijf 2] B.V.
1.De procedure
- de dagvaarding met producties
2.Inleiding
3. De zaken in het kort
een tegemoetkoming voor de maanden maart, april en mei 2020 toegekend van € 58.042. Daarbij is bepaald dat € 46.4.34 als voorschot door het UWV zal worden betaald in drie maandelijkse termijnen van € 15.478.
BV en Rabobank. Daarbij is het saldo op de bankrekening van [bedrijf 2] BV gewijzigd van - € 25.807,52 naar - € 21.807,52.
[bedrijf 2] BV betaalde coronasteun op grond van artikel 54 lid 1 Fw niet zijn toegestaan en dat de daarmee gemoeide bedragen toekomt aan de boedel van het faillissement van
[bedrijf 1] BV/ [bedrijf 2] BV.
Hoge Raad van 12 januari 1990 (NJ 1990/766, Staat/Appels).
a. de verrekening van de door aan [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV
betaalde coronasteun (3.5.1. tot en met 3.5.3.) in strijd is met artikel 54 lid 1
Fw,
b. Rabobank geen beroep toekomt op de uitzonderingsregel uit het Mulder
q.q./CLBN arrest van de Hoge Raad van 17 februari 1995,
2. Rabobank wordt veroordeeld tot betaling aan de boedel in het faillissement van
[bedrijf 1] BV van:
a. € 15.478 te vermeerderen met wettelijke rente,
b. € 929,78 aan buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met
wettelijke rente,
[bedrijf 2] BV:
a. € 24.174 te vermeerderen met wettelijke rente,
b. € 1.016,74 aan buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met
wettelijke rente.
1. Artikel 54 Fw in dit geval toepassing mist, omdat:
a. Rabobank zich niet op de op de rekening van [bedrijf 1] BV en
[bedrijf 2] BV bijgeschreven coronasteun heeft verhaald.
[bedrijf 2] BV betaalde coronasteun.
Rabobank niet te goeder trouw was op het moment van de “schuldoverneming”.
4.De beoordeling
1. op 14 april 2020 is € 15.478 verrekend in de rekening-courantverhouding met
[bedrijf 1] BV (zie 3.5.1.).
2. op 7 april 2020 is € 4.000 verrekend in de rekening-courantverhouding met
[bedrijf 2] BV (zie 3.5.2.),
3. op 14 april 2020 is € 20.174 verrekend in de rekening-courantverhouding met
BV (zie 3.5.3.).
verbetert, door in het zicht van of tijdens het faillissement van de schuldenaar een
verrekenbare schuld aan de schuldenaar/(later) gefailleerde van een derde over te
nemen,
ongerechtvaardigde wijze verbetert, door in het zicht van of tijdens het faillissement
een verrekenbare vordering op de schuldenaar van een derde over te nemen en
daardoor een verrekeningsmogelijkheid te creëren die hem van zijn schuld aan de
schuldenaar/(later) gefailleerde geheel of gedeeltelijk zou kunnen bevrijden.
/Curatoren THB).
€ 13.401,84 aan betalingsopdrachten uitgevoerd, en in opdracht van [bedrijf 2] BV
€ 18.719,84. Het aan coronasteun betaalde bedrag dat niet door [bedrijf 1] BV en
[bedrijf 2] BV is aangewend om betalingen te doen, heeft de Rabobank afgedragen aan de curator. Rabobank heeft zich dus niet op de coronasteun verhaald, maar die steun juist aan [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV ter beschikking gesteld om betalingen te kunnen doen. Rabobank voert in dit verband aan dat er dus geen sprake is geweest van een uitzonderingspositie van de bank ten opzichte van andere crediteuren. Aan de reden voor de Hoge Raad om verrekening van rechtswege in rekening-courant door de bank in het kader van artikel 54 Fw gelijk te stellen aan schuldoverneming, is volgens Rabobank niet voldaan.
de hoofdregel dat artikel 54 Fw ook van toepassing is op de dienstverlening door de bank, als de bank zich achteraf bezien niet op het verrekende bedrag heeft verhaald. Hierover bestaat nog geen jurisprudentie.
- de RVO in verband met de aan haar toegekende eenmalige tegemoetkoming van
€ 4.000 op grond van de TOGS (zie 3.4.2.1.),
- het UWV in verband met de aan haar toegekende subsidie op grond van de NOW
(zie 3.4.2.2.).
2. Doel en aard van de NOW
(…)“
- geen verzoek doet om de arbeidsovereenkomst vanwege bedrijfseconomische
redenen op te zeggen, en
- de aan hem verleende subsidie uitsluitend mag aanwenden voor de betaling van de
loonkosten.
- werknemers met hun ervaring en kennis te behouden voor de getroffen bedrijven en
instellingen,
- werkloosheid te voorkomen en werknemers en hun gezinnen zoveel mogelijk
baan- en inkomenszekerheid te bieden in deze onzekere tijden.
- er geen pandrecht is gevestigd op de door de overheid aan [bedrijf 1] BV en
[bedrijf 2] BV toegekende NOW-subsidie,
toegekende TOGS-subsidie.
[bedrijf 2] BV toegekende TOGS-subsidie. Rabobank mocht dus de op 7 april 2020 bijgeschreven TOGS-subsidie van € 4.000 verrekenen, ook als zij op dat moment niet te goeder trouw was (wat zij overigens, zoals hierna zal blijken, wel was).
[bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV, de heer [A] , begin april 2020 de heer
4) extra financiering nodig had voor het betalen van lonen, huur en belasting.
Rabobank hoefde hieruit echter niet op te maken dat het faillissement van de vennootschappen zou worden aangevraagd. De curator heeft verder geen andere aanknopingspunten naar voren gebracht die erop wijzen dat Rabobank begin april 2020 is geïnformeerd dat het faillissement van de vennootschappen zou worden aangevraagd.
[bedrijf 2] BV er vanaf eind 2019 financieel slecht voorstonden en dat Rabobank daarmee bekend was. Rabobank had hen in verband met deze situatie uitstel van de aflossingsverplichtingen verleend voor de periode januari tot en met juni 2020. Het plan was om één of beide restaurants te verkopen en tot schuldsanering over te gaan.
Ten slotte geldt dat in het algemeen de naaste toekomst bij de start van de lockdown heel onduidelijk was. Vanuit de overheid kwam er relatief snel steun voor bedrijven.
Van verhuurders werd verwacht dat zij korting gaven op de huur en het was de vraag of ontruiming wegens huurachterstand in de lockdown wel mogelijk was. Ook (preferente) schuldeisers werden geacht een pas op de plaats te maken. Dat blijkt ook uit de e-mail van Rabobank dat zij onderzocht hoe zij klanten kon ondersteunen. Onder die omstandigheden is begrijpelijk dat het feit dat [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV al voor de start van de lockdown financieel in zwaar weer verkeerden, in een ander licht kwam te staan. De gebruikelijke beoordelingscriteria voor de levensvatbaarheid van een onderneming stonden op losse schroeven.
[bedrijf 1] BV en in het faillissement van [bedrijf 2] BV moeten worden afgewezen.
5.De beslissing
aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in
artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag
van betaling, en
plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel
6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van betaling,
aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in
artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag
van betaling, en
plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel
6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van betaling,