ECLI:NL:RBMNE:2022:1252

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/2650
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidspercentage van werkneemster

Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een werkgever (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de herbeoordeling van de WIA-uitkering van een werkneemster. De werkneemster, die zich op 8 mei 2014 ziek meldde, ontving een WIA-uitkering die in 2016 was toegekend. In 2020 diende de werkgever een aanvraag in voor herbeoordeling van de WIA-uitkering. Verweerder stelde in een besluit van 24 november 2020 dat de werkneemster met ingang van 5 november 2020 meer arbeidsgeschikt was dan voorheen, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 36,14%. Dit besluit werd in een later besluit van 27 mei 2021 door verweerder gehandhaafd, ondanks het bezwaar van de werkgever.

De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige de beoordeling van het opleidingsniveau van de werkneemster correct had uitgevoerd, maar dat verweerder ten onrechte het bezwaar van de werkgever ongegrond had verklaard. De rechtbank concludeerde dat de werkneemster in feite 39,06% arbeidsongeschikt was en dat de resterende verdiencapaciteit op € 1.199,56 per maand moest worden vastgesteld. De rechtbank herroept het primaire besluit en verklaart het beroep van de werkgever gegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van de werkgever tot een bedrag van € 2.059,- en moet het betaalde griffierecht van € 360,- worden vergoed.

De uitspraak is gedaan door rechter Y.N.M. Rijlaarsdam en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2650

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Schippers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding en procesverloop

1.1.
Mevrouw [A] (werkneemster) was bij eiseres werkzaam als secretaresse voor gemiddeld 32 uur per week. Op 8 mei 2014 meldde zij zich ziek. Bij besluit van 15 juni 2016 heeft verweerder aan werkneemster een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA-uitkering) toegekend.
1.2.
Op 6 juli 2020 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag voor een herbeoordeling over de WIA-uitkering van werkneemster ingediend.
1.3.
In het besluit van 24 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan werkneemster meegedeeld dat zij met ingang van 5 november 2020 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. Werkneemster wordt 36,14% arbeidsongeschikt geacht en het SV-loon dat werkneemster per maand kan verdienen is vastgesteld op € 1.256,98. De hoogte van de loonaanvullingsuitkering wijzigt niet tot en met 30 november 2022.
1.4.
In het besluit van 27 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft beslist dat werkneemster 39,06% arbeidsongeschikt wordt geacht en dat zij een SV-loon per maand kan verdienen van
€ 1.199,56.
1.5.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
1.6.
Werkneemster heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens naar eiseres door te sturen. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de door eiseres ingeschakelde gemachtigde.
1.7.
Bij aanvullend verweerschrift van 22 december 2021 heeft verweerder aangevoerd dat het bezwaarschrift van eiseres gegrond had moeten worden verklaard en heeft verweerder aan eiseres een vergoeding voor de proceskosten in bezwaar aangeboden van € 534,-.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft via Teams plaatsgevonden op 6 januari 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
1.9.
Eiseres is in de gelegenheid gesteld om een nadere schriftelijke reactie in te dienen. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om hierop schriftelijk te reageren. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek per heden gesloten.

Het geschil

2. Het geschil in deze zaak is of verweerder terecht heeft bepaald dat werkneemster voor 35-80% arbeidsongeschikt is. Eiseres voert aan dat werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, dan wel dat het arbeidsongeschiktheidspercentage minder dan 35% bedraagt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu werkneemster geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Medische beoordeling
4. Eiseres heeft geen beroepsgronden naar voren gebracht over de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de juistheid van de door de primaire verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 november 2020.
Arbeidskundige beoordeling
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de arbeidsdeskundige het opleidingsniveau van werkneemster ten onrechte op niveau 2 heeft gesteld in plaats van niveau 3. Werkneemster heeft namelijk 2 jaar de MBO-3 kappersopleiding gevolgd en vervolgens 2 jaar de MBO-3 opleiding zelfstandig medewerker reizen. Dat werkneemster geen diploma heeft behaald van deze opleidingen, is niet van belang. Eiseres verwijst naar het handboek ‘Basisinformatie CBBS’.
6. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gereageerd op de beroepsgrond van eiseres. Volgens hem is wel sprake van opleidingsniveau 2. De reden daarvoor is dat alleen een tot en met de laatste klas doorlopen MBO-3 opleiding een niveau 3 vertegenwoordigt. Daarvan is bij werkneemster geen sprake, want zij heeft geen van de MBO-3 opleidingen gevolgd tot en met de laatste klas. Uit het handboek ‘Basisinformatie CBBS’ volgt dat volgt dat opleidingsniveau betekent: ‘opleiding tot en met de laatste klas, echter zonder diploma’.
7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zich bij de vaststelling van het opleidingsniveau heeft mogen baseren op de in de Basisinformatie CBBS opgenomen tabel. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] dat het CBBS een rechtens aanvaardbaar ondersteunend systeem is bij de beoordeling of, en zo ja, in welke mate iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. De Basisinformatie CBBS is opgezet als een naslagwerk voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen die opgeleid zijn om met het CBBS te werken. De rechtbank ziet geen reden om in dit geval anders te oordelen.
8. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deugdelijk heeft gemotiveerd dat voor werkneemster gezien de opleidingen die zij heeft gevolgd bij de raadpleging van het CBBS terecht is uitgegaan van opleidingsniveau 2. Het handboek ‘Basisinformatie CBBS’ vermeldt namelijk dat het opleidingsniveau 2 correspondeert met het behalen van het ‘getuigschrift basisonderwijs en eventueel meerdere jaren (klassen) vervolgonderwijs zonder diploma of andere opleidingen op dit niveau’. Ook staat vermeld dat onder ‘niveau’ wordt verstaan: ‘alle klassen doorlopen, geen diploma’. [2] Nu tussen partijen niet in geschil is dat werkneemster geen opleiding heeft gevolgd tot en met de laatste klas, heeft de arbeidsdeskundige terecht het standpunt ingenomen dat opleidingsniveau 2 van toepassing is.
De stellingen van eiseres dat verschillende zeer ervaren arbeidsdeskundigen niet uitgaan van het doorlopen van alle leerjaren voor het vaststellen van het opleidingsniveau en dat werkneemster jarenlang in een functie heeft gewerkt passend bij de MBO-3 opleiding zelfstandig medewerker reizen, doen aan het oordeel van de rechtbank niet af. De arbeidsdeskundige mag zich immers bij de vaststelling van het opleidingsniveau baseren op de ‘Basisinformatie CBBS’.
De stelling van eiseres, dat in het handboek als voorbeeld is genoemd dat het volgen van enkele jaren VMBO-groen zonder diploma tot opleidingsniveau 2 leidt en dat hieruit niet blijkt dat sprake moet zijn van het doorlopen van alle leerjaren, doet evenmin af aan het oordeel van de rechtbank. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft terecht het standpunt ingenomen dat het voorbeeld niet ziet op het opleidingsniveau, maar op de opleidingsrichting. De beroepsgrond slaagt niet.
Dictum bestreden besluit en proceskosten bezwaarfase
9. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder haar bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard en ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. De arbeidsdeskundige beoordeling is immers in de bezwaarfase gewijzigd.
10. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond van eiseres slaagt. Hoewel de klasse van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt, is sprake van een wijziging in bezwaar van de resterende verdiencapaciteit van werkneemster. Er is dus sprake van een wijziging van de rechtspositie van werkneemster. Het bezwaar had dan ook, zoals verweerder in het aanvullend verweerschrift van 22 december 2021 terecht heeft gesteld, gegrond moeten worden verklaard.
11. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Het bestreden besluit moet worden vernietigd en het primaire besluit moet worden herroepen, voor zover daarin is bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid 36,14% bedraagt en de resterende verdiencapaciteit is vastgesteld op € 1.256,98. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 november 2020 vaststellen op 39,06% en de resterende verdiencapaciteit op € 1.199,56.
12. Verweerder dient te worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-, en een wegingsfactor 1). Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat de mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op 39,06% met ingang van 5 november 2020 en de resterende verdiencapaciteit € 1.199,56 per maand bedraagt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.059,-
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd om deze
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG5758.
2.Handboek Basisinformatie CBBS versie 5 (mei 2020) (versie 1.2) , pagina 24.