ECLI:NL:RBMNE:2022:1243

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
652235-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het aanwezig hebben van hennep en medeplichtigheid aan diefstal van stroom

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het aanwezig hebben van hennepplanten en medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 mei 2015 tot en met 24 juni 2015 te Nieuwegein samen met anderen 540 hennepplanten heeft gehad. De verdachte had haar pand ter beschikking gesteld voor de hennepkwekerij, wat leidde tot haar medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van diefstal van stroom, omdat niet bewezen kon worden dat zij een substantiële bijdrage had geleverd aan deze diefstal. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het medeplegen van het aanwezig hebben van hennepplanten en medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit. De officier van justitie had een taakstraf van 180 uren geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een taakstraf van 80 uren opgelegd, rekening houdend met de lange duur van de procedure en de beperkte rol van de verdachte in de hennepkwekerij. Daarnaast is de benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde voor de diefstal van elektriciteit, gedeeltelijk in het gelijk gesteld, met een toegewezen bedrag van € 6.390,02.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/652235-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres 1] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 november 2021 en 15 maart 2022. Op 15 maart 2022 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.E. van der Zee en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. D.R. Kops, advocaat te Breukelen, alsmede de raadsman van de benadeelde partij [benadeelde] , mr. A. Ester, advocaat te Zwijndrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:primair: in de periode van 1 mei 2015 tot en met 24 juni 2015 te Nieuwegein met anderen 540 hennepplanten heeft geteeld of voorhanden heeft gehad;
subsidiair: in de periode van 1 mei 2015 tot en met 24 juni 2015 te Nieuwegein medeplichtig is geweest aan het telen of voorhanden hebben van 540 hennepplanten door haar pand ter beschikking te stellen;
feit 2:primair: in de periode van 1 juli 2011 tot en met 24 juni 2015 te Nieuwegein samen met anderen elektriciteit van [benadeelde] heeft gestolen;
subsidiair: in de periode van 1 juli 2011 tot en met 24 juni 2015 te Nieuwegein medeplichtig is geweest aan de diefstal van elektriciteit van [benadeelde]

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, voor zover het ten laste gelegde ziet op het medeplegen van het aanwezig hebben van hennepplanten. De officier van justitie vordert verdachte voor het medeplegen van het telen van hennep partieel vrij te spreken.
Daarnaast zou volgens de officier van justitie vrijspraak moeten volgen voor het onder feit 2 primair ten laste gelegde. Wel kan het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde worden bewezen, voor zover het de periode 1 januari 2015 tot en met 24 juni 2015 betreft.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, zowel ten aanzien van het (medeplegen van) telen als het aanwezig hebben van hennep. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het enkele beschikbaar stellen van een pand niet voldoende is om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen. Ook kan volgens de raadsman niet van een daadwerkelijke beschikkingsmacht over de hennepplanten worden gesproken, omdat de zolder was afgesloten en verdachte de sleutel niet in haar bezit had.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde wel kan worden bewezen.
Daarnaast heeft de raadsman primair vrijspraak bepleit van het onder feit 2 ten laste gelegde. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er geen enkele aanwijzing bestaat dat verdachte wetenschap had van of betrokken is geweest bij de diefstal van stroom.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte partieel vrij te spreken voor de periode tot en met december 2014, nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de hennepkwekerij al voor die periode in gebruik was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 2 primair: (medeplegen van) diefstal van stroom
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan. Niet is gebleken dat verdachte een substantiële, intellectuele dan wel materiële bijdrage heeft geleverd aan de diefstal van stroom, zodat van medeplegen geen sprake kan zijn. Hoewel verdachte wetenschap moet hebben gehad van de wegneming van stroom buiten de meter om, verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard dat de elektriciteitsrekening voor het hele pand door haar werd betaald en de rekening niet omhoog was gegaan nadat de hennepkwekerij was gestart, is die wetenschap op zichzelf beschouwd onvoldoende voor de conclusie dat verdachte (mede)pleger was van de diefstal van stroom. De rechtbank zal verdachte daarom hiervan vrijspreken.
4.3.2
Bewezenverklaring feit 1 primair en feit 2 subsidiair
Bewijsmiddelen [1]
De verklaring van verdachte
Ik heb de zolder van mijn pand vanaf januari 2015 verhuurd, omdat het financieel niet goed ging. Ik wist dat de zolder zou worden gebruikt voor een hennepkwekerij. Daarmee ben ik akkoord gegaan. [2]
Aantreffen van de hennepplanten
Op het adres [adres 2] , [woonplaats] , staat de volgende persoon ingeschreven: [verdachte] . In voornoemde woning werd op woensdag 24 juni 2015 ter opsporing en inbeslagneming op grond van artikel 9, lid 1 onder b, van de Opiumwet en artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering, binnengetreden. Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij met planten aanwezig was. [3] In kweekruimte 1 stonden 240 hennepplanten. In kweekruimte 2 stonden 300 hennepplanten. [4]
De aangifte namens [benadeelde]
Op 24 juni 2015 was ik bij het pand [adres 2] te [woonplaats] . Bij controle van de elektrische installatie in de meterkast zag ik dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken was. Ik zag dat er aan de bovenzijde van de hoofdzekering(en) een illegale aansluiting was bijgeplaatst en aangesloten. Deze illegale aansluiting zat aangesloten voor de elektriciteitsmeter zodat alle elektriciteit die via deze illegale aansluiting werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd. Bij het volgen van die illegale aansluiting zag ik dat deze uitkwam in een onderverdeling van elektriciteit van waaruit de aanwezige hennepkwekerijen ongemeten van elektriciteit werden voorzien. [5]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen en partiële vrijspraak
Partiële vrijspraak feit 1 primair: medeplegen van het telen van hennep
De rechtbank heeft uit de bewijsmiddelen kunnen vaststellen dat verdachte de zolder van haar pand aan een ander ter beschikking heeft gesteld terwijl zij wist dat de zolder zou worden gebruikt voor een hennepkwekerij. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet komen vast te staan dat verdachte zelf in de hennepkwekerij werkzaamheden heeft verricht of een andere materiële bijdrage heeft geleverd aan het telen van hennep. Dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van het medeplegen van het telen van hennep. Verdachte zal daarom van het onder feit 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken, voor zover de tenlastelegging ziet op het (medeplegen van) telen van hennep.
Bewezenverklaring feit 1 primair: medeplegen van het aanwezig hebben van hennepplanten
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte er vanaf het begin van op de hoogte was dat op de zolder in het door haar gehuurde pand waar zij op de eerste verdieping woonachtig was, een hennepkwekerij zou worden opgezet. Zij heeft daarover afspraken gemaakt met personen met wie zij in gesprek is gekomen, omdat zij geldzorgen had. Daarnaast heeft zij afspraken gemaakt over het ontvangen van een maandelijks geldbedrag. Verdachte heeft verder verklaard dat op regelmatige basis, en soms ook in de avond en nacht, niet nader te noemen personen langskwamen om werkzaamheden te verrichten in de hennepkwekerij. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het stadium van medeplichtigheid is gepasseerd en dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de mededader met betrekking tot het opzettelijk aanwezig hebben van de hennepplanten is komen vast te staan. De rechtbank acht dit deel van de tenlastelegging onder feit 1 primair daarom ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring feit 2 subsidiair: medeplichtigheid aan diefstal van stroom
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte op de hoogte was van de diefstal van elektriciteit. Het is een algemeen bekend gegeven dat hennepteelt bijna altijd gepaard gaat met de diefstal van elektriciteit, omdat voor de groei van de hennepplanten veel stroom nodig is. Wie, zoals verdachte, een deel van haar woning ter beschikking stelt aan een ander om daar een hennepkwekerij te beginnen, aanvaardt naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans dat ten behoeve van die kwekerij illegaal elektriciteit wordt afgenomen. Daarbij komt dat verdachte degene was die de rekening voor de elektriciteit in haar pand betaalde. Het moet haar daarom zijn opgevallen dat de rekening na het aanleggen van de hennepkwekerij niet substantieel hoger is geworden. Daarnaast waren in het café kabels van de illegale aftakking van de hennepkwekerij zichtbaar
(pagina 57 van het dossier). Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte als medeplichtige aan de diefstal van elektriciteit kan worden aangemerkt.
Partiële vrijspraak feit 2 subsidiair: pleegperiode
De begindatum kan op grond van het dossier worden gesteld op 1 januari 2015. Het dossier biedt onvoldoende concrete aanknopingspunten dat ook al voor deze begindatum sprake was van medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van de medeplichtigheid aan diefstal in de periode van 1 juli 2011 tot 1 januari 2015.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. primair)
op tijdstippen in de periode 1 mei 2015 tot en met 24 juni 2015 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van in totaal ongeveer 540 hennepplanten, zijnde hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2 ( subsidiair)
een of meer onbekend gebleven personen op tijdstippen in de periode 1 januari 2015 tot en met 24 juni 2015 te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde] , waarbij die onbekend gebleven persoon en/of zijn mededaders het weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 24 juni 2015 te Nieuwegein, opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft door het ter beschikking stellen van haar woning/pand voor die diefstal.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2 subsidiair:
medeplichtigheid aan diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 180 uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht verdachte schuldig te verklaren, maar geen straf of maatregel op te leggen, omdat de redelijke termijn met meerdere jaren is overschreden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de taakstraf te matigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep in haar woning. De elektriciteitsaansluiting was aangepast om op die manier buiten de meter om elektriciteit af te kunnen nemen.
Hennep is een verdovend middel waarvan het gebruik schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid. De handel in hennep kan daarnaast leiden tot verschillende vormen van criminaliteit. Door het telen van hennep in een woning kunnen gemakkelijk onveilige en brandgevaarlijke situaties ontstaan door de grote hoeveelheid aangebrachte apparatuur in een daarvoor niet geschikte ruimte en door de manipulatie van elektrische installaties.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 11 oktober 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Dit heeft geen invloed op de straf die de rechtbank aan verdachte zal opleggen.
De straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin wordt voor het aanwezig hebben van 500 tot 1000 hennepplanten een taakstraf van 180 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden als uitgangspunt genomen. Verdachte heeft 540 hennepplanten aanwezig gehad en zit dus aan de onderkant van de bandbreedte van dit LOVS-oriëntatiepunt. De rechtbank houdt daarmee rekening in de strafoplegging. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de beperkte rol die verdachte in de hennepkwekerij heeft gehad.
Ook neemt de rechtbank bij de straftoemeting de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in aanmerking. Als uitgangspunt geldt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. In deze zaak gaat de rechtbank uit van het moment waarop verdachte in verzekering is gesteld als het moment dat de redelijke termijn is aangevangen, te weten op 24 juni 2015. Tussen die datum en de datum van het vonnis – 29 maart 2022 – ligt een periode die de redelijke termijn met bijna vijf jaar overschrijdt. Dit tijdsverloop is niet aan verdachte te wijten, terwijl zij de negatieve consequenties ervan wel heeft moeten ondervinden. De rechtbank zal hiermee in strafverminderende zin rekening houden.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 80 uren (te vervangen door 40 dagen hechtenis als de taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht), met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 39.743,46. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 2 ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot een bedrag van € 6.390,02 toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vanwege de bepleite vrijspraak primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het bedrag moet worden gematigd, omdat verdachte niet verantwoordelijk is voor het gehele schadebedrag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Uit de berekening van [benadeelde] blijkt dat over een periode van 1.136 dagen 671.691 KWH aan elektriciteit is afgenomen. Dat betekent dat per dag gemiddeld 591,27 KWH (671.691 / 1.136) is verbruikt. De rechtbank gaat uit van de diefstal van elektriciteit in de bewezenverklaarde periode van 1 januari 2015 tot en met 24 juni 2015. Dat zijn 175 dagen. Dat betekent dat verdachte in deze periode 103.472,25 KWH (175 x 591,27) heeft gebruikt. In 2015 bedroeg de prijs voor 1 KWH € 0,05. Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2015 tot en met 24 juni 2015 dus voor een bedrag aan € 5.173,61 (0,05 x 103.472,25) aan elektriciteit weggenomen. [benadeelde] rekent daarnaast een arbeidsloon van € 1.216.41 voor de herstelwerkzaamheden aan het net. Bij elkaar opgeteld komt het schadebedrag daarom op
€ 6.390,02 (5.173,61 + 1.216.41). De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen. Het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 juni 2015 tot de dag van volledige betaling. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met haar mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor het gehele bedrag aansprakelijk is. Dat verdachte mogelijk niet als enige aansprakelijk is voor de schade van [benadeelde] , staat niet in de weg aan toewijzing van de gehele vordering.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Geen schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde] heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, maar de rechtbank zal daartoe niet overgaan. Een rechtspersoon mag, in tegenstelling tot een natuurlijke persoon, in beginsel geacht worden zelf de wegen te kennen om een vordering te incasseren en ook financieel in staat te zijn om dergelijke incassokosten te dragen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 22c, 22d, 47, 48, 49, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3 en 11 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren per dag;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 6.390,02;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2015 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mrs. H.A. Brouwer en G. Konings, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Broere, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 maart 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
Primair
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 mei 2015 tot en met 24 juni 2015 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 540, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
Subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 mei 2015 tot en met 24 juni 2015 te [woonplaats] , althans in Nederland met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 540, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 mei 2015 tot en met 24 juni 2015 te [woonplaats] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2
Primair
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 mei 2015 tot en met 24 juni 2015 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 juli 2011 tot en met 24 juni 2015 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven persoon en/of zijn mededaders en/of aan verdachte, waarbij die onbekend gebleven persoon en/of zijn mededaders zich die toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 juli 2011 tot en met 24 juni 2015 te [woonplaats] , althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door het ter beschikking stellen van haar woning/pand voor die diefstal;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 februari 2017, genummerd PL0900-2015139831, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 232. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 maart 2022.
3.Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 25 juni 2015, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , pagina 4.
4.Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 25 juni 2015, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , pagina 5.
5.De rapportage diefstal energie en aangifte door [A] namens [benadeelde] van 8 juli 2015, pagina 44.