ECLI:NL:RBMNE:2022:1242

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
21_4824
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, vertegenwoordigd door mr. W.G. Vos. Het geschil betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak aan de [adres] in [plaats] voor het belastingjaar 2021, die door verweerder was vastgesteld op € 231.000,-. Na bezwaar van eiser werd deze waarde verlaagd naar € 215.000,-, maar eiser stelde dat hij recht had op een proceskostenvergoeding in zowel de bezwaar- als beroepsfase.

De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2022 behandeld via een beeldverbinding. Tijdens de zitting bleek dat er onduidelijkheid bestond over een mogelijke eerdere uitbetaling van proceskostenvergoeding. Na onderzoek door verweerder werd bevestigd dat er nog geen proceskostenvergoeding was uitgekeerd. Verweerder stelde voor om het beroep gegrond te verklaren en alsnog een proceskostenvergoeding van € 537,- in de bezwaarfase uit te keren, evenals een vergoeding van € 541,- voor de proceskosten in de beroepsfase.

De rechtbank heeft het voorstel van verweerder gevolgd en het beroep gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het eiser geen recht op proceskostenvergoeding toekende. Eiser kreeg de proceskostenvergoeding van € 537,- toegewezen, evenals het door hem betaalde griffierecht van € 49,-. De totale veroordeling voor de proceskosten in beroep kwam uit op € 1.085,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4824

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: G. Gieben),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. W.G. Vos).

Procesverloop

In het besluit van 28 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [plaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op
€ 231.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In het besluit van 19 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit (deels) gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de WOZ-waarde wordt verlaagd naar € 215.000,-.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De woning is een in 1989 gebouwde flatwoning met een oppervlakte van 68 m2.
In de beslissing op bezwaar heeft verweerder de waarde van de woning verlaagd naar € 215.000,-. In geschil is het recht op een proceskostenvergoeding in bezwaar. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Nu het bezwaar gegrond is verklaard had verweerder over moet gaan tot het vergoeden van twee punten, namelijk voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting. Omdat eiser in beroep heeft moeten komen om dit te bewerkstellingen stelt eiser zich op het standpunt dat hij ook aanspraak maakt op twee punten proceskostenvergoeding in beroep, namelijk voor het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting.
Op de zitting is gebleken dat eiser in de veronderstelling was dat er op 24 september 2021 reeds een proceskostenvergoeding van € 537,- was uitbetaald in deze zaak, zonder dat er een beslissing op bezwaar was ontvangen. Uit een e-mailbericht van 6 oktober 2021 van verweerder volgt echter dat er toen nog geen bedrag was uitgekeerd in deze zaak en dat de beslissing op bezwaar toen nog niet was genomen. Op de vraag of er inmiddels wel een kostenvergoeding is uitgekeerd in deze zaak konden partijen ter zitting geen eensluidend antwoord geven. De rechter heeft de zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen om uit te zoeken wat er feitelijk was gebeurd.
Op 22 maart 2022 ontving de rechtbank het bericht van verweerder dat uit onderzoek is gebleken dat er in deze zaak tot op heden nog geen proceskostenvergoeding in bezwaar aan eiser is uitgekeerd. Verweerder stelt voor om het beroep gegrond te verklaren, alsnog over te gaan tot het uitkeren van € 537,- aan proceskostenvergoeding in bezwaar en om verweerder te veroordelen in de proceskosten in beroep ter hoogte van € 541,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 541,- per punt, met een wegingsfactor 0,5). Ook stelt verweerder voor om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
Eiser heeft per e-mailbericht van 22 maart 2022 ingestemd met dit voorstel van verweerder.
De rechtbank volgt partijen in deze afspraken en komt tot het volgende oordeel. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin bepaald is dat eiser geen recht heeft op een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Verweerder moet het bedrag van € 537,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting) alsnog aan eiser betalen.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt in het kader van dit beroep. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 548,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 548,-. De totale veroordeling voor de proceskosten komt daarmee op € 1.085,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin is bepaald dat eiser geen recht heeft op een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase;
- kent aan eiser een vergoeding van € 537,- voor de proceskosten in de bezwaarprocedure toe;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep van eiser tot een bedrag van € 1.085,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2022.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.