De woning is een in 1989 gebouwde flatwoning met een oppervlakte van 68 m2.
In de beslissing op bezwaar heeft verweerder de waarde van de woning verlaagd naar € 215.000,-. In geschil is het recht op een proceskostenvergoeding in bezwaar. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Nu het bezwaar gegrond is verklaard had verweerder over moet gaan tot het vergoeden van twee punten, namelijk voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting. Omdat eiser in beroep heeft moeten komen om dit te bewerkstellingen stelt eiser zich op het standpunt dat hij ook aanspraak maakt op twee punten proceskostenvergoeding in beroep, namelijk voor het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting.
Op de zitting is gebleken dat eiser in de veronderstelling was dat er op 24 september 2021 reeds een proceskostenvergoeding van € 537,- was uitbetaald in deze zaak, zonder dat er een beslissing op bezwaar was ontvangen. Uit een e-mailbericht van 6 oktober 2021 van verweerder volgt echter dat er toen nog geen bedrag was uitgekeerd in deze zaak en dat de beslissing op bezwaar toen nog niet was genomen. Op de vraag of er inmiddels wel een kostenvergoeding is uitgekeerd in deze zaak konden partijen ter zitting geen eensluidend antwoord geven. De rechter heeft de zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen om uit te zoeken wat er feitelijk was gebeurd.
Op 22 maart 2022 ontving de rechtbank het bericht van verweerder dat uit onderzoek is gebleken dat er in deze zaak tot op heden nog geen proceskostenvergoeding in bezwaar aan eiser is uitgekeerd. Verweerder stelt voor om het beroep gegrond te verklaren, alsnog over te gaan tot het uitkeren van € 537,- aan proceskostenvergoeding in bezwaar en om verweerder te veroordelen in de proceskosten in beroep ter hoogte van € 541,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 541,- per punt, met een wegingsfactor 0,5). Ook stelt verweerder voor om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
Eiser heeft per e-mailbericht van 22 maart 2022 ingestemd met dit voorstel van verweerder.
De rechtbank volgt partijen in deze afspraken en komt tot het volgende oordeel. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin bepaald is dat eiser geen recht heeft op een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Verweerder moet het bedrag van € 537,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting) alsnog aan eiser betalen.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt in het kader van dit beroep. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 548,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 548,-. De totale veroordeling voor de proceskosten komt daarmee op € 1.085,-.