In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 4 januari 2022 uitspraak gedaan over het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 24 november 2021. De opposant had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, dat op 7 september 2021 was ingediend. De rechtbank had in de eerdere uitspraak het beroep gegrond verklaard, omdat het college niet binnen de opgelegde termijn een besluit had genomen. De rechtbank had een dwangsom van € 300,- per dag opgelegd, met een maximum van € 15.000,-, voor het geval de termijn zou worden overschreden.
De opposant ging in verzet tegen deze uitspraak, omdat hij het niet eens was met de hoogte van de dwangsom en stelde dat er een andere beleidslijn gevolgd moest worden, waarbij de dwangsom binnen 150 dagen zou moeten oplopen tot een maximum van € 45.000,-. De rechtbank heeft in deze uitspraak echter geoordeeld dat de opposant niet heeft aangetoond dat de eerdere uitspraak onjuist was. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was, omdat de opposant zelf ook uitging van de gegrondheid van zijn beroep, en dat de hoogte van de dwangsom niet betekende dat de eerdere uitspraak niet kennelijk gegrond was.
De rechtbank heeft besloten dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door rechter mr. R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.