ECLI:NL:RBMNE:2022:1234

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/3812-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over niet tijdig nemen van besluit op bezwaar door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 4 januari 2022 uitspraak gedaan over het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 24 november 2021. De opposant had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, dat op 7 september 2021 was ingediend. De rechtbank had in de eerdere uitspraak het beroep gegrond verklaard, omdat het college niet binnen de opgelegde termijn een besluit had genomen. De rechtbank had een dwangsom van € 300,- per dag opgelegd, met een maximum van € 15.000,-, voor het geval de termijn zou worden overschreden.

De opposant ging in verzet tegen deze uitspraak, omdat hij het niet eens was met de hoogte van de dwangsom en stelde dat er een andere beleidslijn gevolgd moest worden, waarbij de dwangsom binnen 150 dagen zou moeten oplopen tot een maximum van € 45.000,-. De rechtbank heeft in deze uitspraak echter geoordeeld dat de opposant niet heeft aangetoond dat de eerdere uitspraak onjuist was. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was, omdat de opposant zelf ook uitging van de gegrondheid van zijn beroep, en dat de hoogte van de dwangsom niet betekende dat de eerdere uitspraak niet kennelijk gegrond was.

De rechtbank heeft besloten dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door rechter mr. R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21 / 3812-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2022 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant,

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, geopposeerde.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar van geopposeerde van 7 september 2021.
In de uitspraak van 24 november 2021 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
Partijen hebben toestemming verleend om uitspraak te doen zonder dat zij gehoord zijn op een zitting. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 4 januari 2022 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 24 november 2021 het beroep gegrond verklaard, omdat geopposeerde in navolging van de uitspraak van deze rechtbank van 21 april 2021 met zaaknummer UTR 21 / 965 geen besluit heeft genomen binnen de opgelegde termijn. De rechtbank heeft in de uitspraak van 24 november 2021 een nadere termijn voor het nemen van een besluit vastgesteld van twee weken en een dwangsom van € 300,- met een maximum van € 15.000,- als deze termijn wordt overschreden. Omdat de rechtbank het beroep kennelijk gegrond vond, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 24 november 2021 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 24 november 2021 niet juist. In zijn verzetschrift van 26 november 2021 stelt opposant het volgende. Opposant verwijst naar een beleidslijn omtrent het opleggen van een rechterlijke dwangsom als bedoeld in artikel 8:55d tweede lid van de Awb. In deze beleidslijn is bepaald dat bij een beroep niet tijdig beslissen uit wordt gegaan van dwangsom die binnen 150 dagen volloopt tot een bepaald maximum en dat het bedrag per dag wordt verhoogd als er sprake is van een opvolgend beroep niet tijdig beslissen. Het verhoogde bedrag dient als een sterkere prikkel voor bestuursorganen om een besluit te nemen. Dit betekent dan dat opposant in een dergelijke procedure niet telkens een procedure aanhangig hoeven te maken bij de rechtbank, maar dat bestuursorganen voldoende tijd krijgen om een besluit te nemen. Opposant stelt dat in zijn geval, bij overschrijding van de termijn door geopposeerde, er ook een dwangsom moet worden opgelegd die binnen 150 dagen volloopt. Dit zou betekenen dat bij overschrijding van de termijn geopposeerde een dwangsom verbeurt van € 300,- per dag met een maximum van € 45.000,-.
4. De rechtbank is van oordeel dat uit wat opposant aanvoert, niet blijkt dat de rechtbank het beroep ten onrechte kennelijk gegrond heeft verklaard. Opposant gaat immers ook uit van de gegrondheid van zijn beroep. Dat opposant het niet eens is met de hoogte van de maximaal te verbeuren dwangsom, maakt nog niet dat de rechtbank het beroep niet kennelijk gegrond had kunnen vinden.
5. Gelet op het voorgaande is het verzet ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 4 januari 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.