ECLI:NL:RBMNE:2022:1231

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/4211
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit WIA-uitkering en toerekening WGA-schade aan eigenrisicodrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep van verzoekster tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Verweerder had in een primair besluit van 11 maart 2021 vastgesteld dat een werkneemster van verzoekster per 25 november 2020 geen recht had op een WIA-uitkering. In een later bestreden besluit van 6 september 2021 werd dit besluit echter herzien, en werd vastgesteld dat de werkneemster met ingang van 25 november 2020 recht had op een WIA-uitkering van 41,32% arbeidsongeschiktheid. Verweerder had daarbij bepaald dat de WGA-schade aan verzoekster als eigenrisicodrager zou worden toegerekend.

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Echter, bij brief van 9 maart 2022 heeft verweerder erkend dat de passage over de toerekening van de WGA-uitkering aan verzoekster abusievelijk in de begeleidende brief was opgenomen. Dit leidde tot enige onduidelijkheid over de ingangsdatum van de WIA-uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat verzoekster geen belanghebbende was in deze kwestie, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft wel geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van verzoekster moest worden veroordeeld, omdat de onduidelijkheid over de toerekening van de WIA-uitkering aan verzoekster aan verweerder te wijten was. De proceskosten zijn vastgesteld op € 759,- en het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- moet door verweerder worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4211

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: A. van Lieshout),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: A.P. Prinsen).

Procesverloop

In het besluit van 11 maart 2021 (primair besluit) heeft verweerder ten aanzien van een werkneemster van eiseres vastgesteld dat zij per 25 november 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
In het besluit van 6 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de werkneemster van eiseres gegrond verklaard en bepaald dat eiseres met ingang van 25 november 2020 recht heeft op een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 41,32%. Verweerder heeft dit besluit aan eiseres toegezonden en daarbij bepaald dat de hieruit voortvloeiende WGA-schade aan eiseres als eigenrisicodrager wordt toegerekend.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 9 maart 2022 heeft verweerder meegedeeld dat de passage dat de WGA-uitkering van de betreffende werkneemster voor rekening van eiseres komt, abusievelijk in de begeleidende brief van 6 september 2021 is opgenomen.
Naar aanleiding hiervan heeft eiseres de rechtbank meegedeeld dat hiermee deels wordt voldaan aan de wensen van eiseres en dat er alleen nog onduidelijkheid bestaat over de ingangsdatum van de WIA-uitkering.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder zijn met bericht vooraf niet verschenen.

Overwegingen

1. De WIA-uitkering is aan de werkneemster toegekend in aansluiting op een Ziektewet-uitkering ten gevolge van zwangerschaps- of bevallingsklachten. Artikel 82, zesde lid, van de Wet WIA bepaalt dat de betaling van de uitkering in dit geval niet voor risico van eiseres als eigenrisicodrager komt. Verweerder heeft dat ook erkend in de brief van 9 maart 2022. Dit betekent dat eiseres geen belang heeft dat rechtstreeks is betrokken bij het besluit over de WIA-uitkering. De vraag over de ingangsdatum van die uitkering maakt dat niet anders. Eiseres is geen belanghebbende en haar beroep is niet-ontvankelijk.
2. De rechtbank ziet wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, omdat het aan verweerder te wijten is dat er onduidelijkheid is ontstaan over de toerekening van de WIA-uitkering. Dat is voor eiseres mede aanleiding geweest om beroep in te stellen.
3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-, met een wegingsfactor 1).
4. De rechtbank bepaalt voorts dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 360,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.