ECLI:NL:RBMNE:2022:1222

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
536623 / HA RK 22-73
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet ontvankelijk wegens te late indiening na eindvonnis

In deze wrakingszaak heeft verzoekster op 14 maart 2022 een verzoek ingediend tot wraking van mr. V. van Dam, de behandelend kantonrechter in de hoofdzaak met zaaknummer 8992856/MC EXPL 21-626. Dit verzoek volgde op een beslissing van de kantonrechter van 2 maart 2022, waarin niet op het verzoek van verzoekster tot aanvulling van een eerder eindvonnis van 3 november 2021 was beslist. De wrakingskamer heeft besloten om geen mondelinge behandeling te houden en heeft de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek beoordeeld.

De wrakingskamer oordeelt dat verzoekster niet ontvankelijk is in haar wrakingsverzoek. Volgens artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet een verzoek tot wraking worden ingediend zodra de feiten of omstandigheden die tot het verzoek leiden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Verzoekster was op de hoogte van de beslissing van de kantonrechter op 2 maart 2022, maar heeft gewacht tot 14 maart 2022 om haar verzoek in te dienen. Dit tijdsverloop van bijna twee weken is niet voldoende verklaard door verzoekster, die bovendien al eerder wrakingsverzoeken in deze zaak had ingediend. De wrakingskamer concludeert dat verzoekster het verzoek te laat heeft ingediend en verklaart haar daarom niet-ontvankelijk.

De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken op 31 maart 2022. De wrakingskamer heeft de griffier opgedragen deze beslissing te communiceren aan de betrokken partijen en heeft bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet moet worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 536623 / HA RK 22-73
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
31 maart 2022
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoekster).

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 14 maart 2022 een verzoek ingediend tot wraking van
mr. V. van Dam als behandelend kantonrechter (hierna: de kantonrechter) in de zaak met zaaknummer 8992856/MC EXPL 21-626 (hierna: de hoofdzaak), omdat de kantonrechter in haar beslissing van 2 maart 2022 niet heeft beslist op het door verzoekster op 2 februari 2022 ingediende verzoek tot aanvulling van het op 3 november 2021 gewezen eindvonnis.
1.2.
De wrakingskamer heeft, gelet op het onderstaande, afgezien van een mondelinge behandeling.

2.Verzoekster is niet ontvankelijk in haar wrakingsverzoek

2.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.2.
Het middel van wraking is toegekend aan een partij die wenst te voorkomen dat een rechter, bij wie uit zijn gedrag of overtuiging vooringenomenheid blijkt tegenover een partij – althans aan een partij die daarover de objectief gerechtvaardigde vrees heeft – (nog langer) bemoeienis met de zaak zal hebben. Na een einduitspraak kan in beginsel daarom geen verzoek tot wraking meer worden ingediend.
2.3.
De wrakingskamer overweegt dat in de hoofdzaak op 3 november 2021 eindvonnis is gewezen. Het door verzoekster ingediende verzoek om herstel van het eindvonnis is op 2 maart 2022 door de kantonrechter afgewezen. Hierbij is de kantonrechter echter (nog) niet ingegaan op het aanvullende verzoek van 2 februari 2022. Op dat laatste verzoek moet dus nog worden beslist door de kantonrechter. Dat betekent dat verzoekster nog een belang kan hebben bij wraking van de kantonrechter.
2.4.
Op grond van artikel 37 lid 1 Rv moet het verzoek worden gedaan zodra die feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De kantonrechter heeft op 2 maart 2022 beslist op het verzoek tot herstel. Op dat moment is verzoekster er mee bekend geworden dat de kantonrechter daarin niet op haar verzoek van 2 februari 2022 tot aanvulling van het vonnis is ingegaan. Verzoekster heeft desondanks gewacht tot 14 maart 2022 met het indienen van haar wrakingsverzoek. Voor dit tijdsverloop van bijna twee weken heeft zij geen verklaring gegeven. Aangezien verzoekster het afgelopen jaar in deze zaak al meerdere wrakingsverzoeken heeft ingediend, mag van verzoekster worden verwacht dat zij op de hoogte is van de wettelijke vereisten van een wrakingsverzoek. De wrakingskamer is gelet daarop van oordeel dat verzoekster het wrakingsverzoek te laat heeft ingediend en om deze reden niet ontvankelijk is in haar wrakingsverzoek.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
3.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek;
3.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekster, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, de betrokken teamvoorzitter van de afdeling civiel en de president van deze rechtbank;
3.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer 8992856/MC EXPL 21-626 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. A.M. Crouwel en
mr. E.W.A. Vonk als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2022.
de griffier is buiten staat deze beslissing te ondertekenen
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.