In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 april 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in Marokko en wonende in Nederland. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk niet naar waarheid verstrekken van gegevens aan schuldhulpverlening in de periode van 28 november 2016 tot en met 31 oktober 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden, omdat het bestanddeel 'verstrekking of tegemoetkoming' in de zin van artikel 227a van het Wetboek van Strafrecht niet kon worden aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de gelden die de Stichting aan de verdachte verstrekte, zijn eigen verdiende gelden waren en geen uitkering van een instantie. De officier van justitie had betoogd dat het schuldhulpverleningstraject zelf als 'verstrekking of tegemoetkoming' moest worden aangemerkt, maar de rechtbank wees dit af. De rechtbank concludeerde dat de (gedeeltelijke) kwijtschelding van schulden door schuldeisers niet als verstrekking of tegemoetkoming kon worden aangemerkt, omdat dit zou neerkomen op het uitlokken van een gunst, wat niet onder de reikwijdte van artikel 227a Sr valt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en gelastte de teruggave van de inbeslaggenomen vrachtauto aan de verdachte.