Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
management lettersvan de accountant werd in 2019 en 2020 vooruitgang geboekt, maar bleef verdere verbetering van de beheersing van de onderscheiden processen nodig.
‘buy and build’- strategie in een memorandum, getiteld ‘ [project 1] ’, nader uitgewerkt. Overnames van bedrijven in een
‘lagere league’konden volgens [verzoeker] leiden tot synergetische voordelen, rendementsverbetering en een beduidend hogere groei (10% per jaar gedurende vijf jaren) dan wanneer de focus van [verweerster sub 2] zou blijven liggen op het werken voor vaste klanten en
‘mee ademen met de markt voor projecten’(3% groei per jaar). Vanwege de tegenvallers bij de doorstart van [dochtervennootschap 1] en de acquisitie van [dochtervennootschap 2] en gezien de bij de brancheontwikkeling achterblijvende resultaten van de [naam verweerster sub 2] -groep, heeft [verweerster sub 1] de door [verzoeker] gepropageerde groeistrategie tegen het licht gehouden en is in mei 2020 door de aandeelhouder besloten om te streven naar de verkoop van (de aandelen in) de [naam verweerster sub 2] -groep binnen vijf jaar, een
‘exit’-strategie dus.
‘buy and build’-strategie (in augustus 2020 zag diens brochure ‘ [.] ’ het licht), begon [verweerster sub 1] werk te maken van het voornemen om [verweerster sub 2] te verkopen. In september 2020 heeft [A] aan [verzoeker] meegedeeld dat hij en zijn zus de [naam verweerster sub 2] -groep in z’n geheel wilden verkopen. Begin november 2020 heeft [verweerster sub 1] aan adviesbureau [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ) opdracht gegeven om samen met [verzoeker] het verkoopproces, dat ‘ [project 2] ’ werd genoemd, in te richten. In het
‘information memorandum’van april 2021 werd als reden voor de verkoop genoemd:
‘A strong consolidation is taking place in the installation sector where bigger companies are buying relatively small and sometimes specialised technical installation companies. Management of [verweerster sub 2] acknowledges that [verweerster sub 2] should follow this trend, either by becoming part of a larger group or by pursuing a buy-and-build strategy itself. Current shareholders are of the opinion that within this context, [verweerster sub 2] is likely to benefit from a new and ambitious shareholder, for example to support a buy-and-build strategy. It is for this reason that shareholders decided to investigate a (100%) sale to a strategic or financial buyer.’Het memorandum werd op 13 april 2021 naar 28 mogelijk geïnteresseerden, zowel potentiële
‘strategic buyers’als
‘financial buyers’, gestuurd. [verzoeker] ’s voorkeur ging, ook met het oog op zijn eigen positie na verkoop, uit naar een
‘private equity’-koper.
‘exit’-strategie. Uiteindelijk werd op 5 april 2021 overeengekomen dat, indien [verweerster sub 1] de aandelen in [verweerster sub 2] in de loop van 2021 zou verkopen, het vaste salaris van [verzoeker] dan met terugwerkende kracht per 1 januari 2021 (iets) zou worden verhoogd met € 3.000,-- bruto per vier weken en dat zijn aanspraak op bonus over de boekjaren 2021 en volgende dan zou worden gehalveerd (tot 5% van het bedrijfsresultaat). Voorts werd [verzoeker] , indien [verweerster sub 2] in 2021 zou worden verkocht en hij tot het moment van de aandelenlevering in dienst zou zijn, een verkoopbonus (van 2 tot 5% van de waarde van de onderneming) in het vooruitzicht gesteld. Bij de verwachte waarde (van € 15 miljoen) zou dit [verzoeker] een verkoopbonus van € 375.000,-- kunnen opleveren.
‘non binding offers’van een drietal vennootschappen, daaronder [onderneming 2] (een
‘strategic buyer’) en [onderneming 3] (de enige
‘private equity’-partij). Na verdere managementpresentaties (eind mei 2021) heeft [onderneming 3] zich op 9 juni 2021 teruggetrokken. In een gesprek met [onderneming 2] op 16 juni 2021 bleek dat [onderneming 2] en [verzoeker] van mening verschilden over de integratie van [verweerster sub 2] in [onderneming 2] . [onderneming 1] heeft bij [verweerster sub 1] haar zorgen geuit over de - volgens deze adviseur - weinig constructieve opstelling van [verzoeker] jegens [onderneming 2] . Ook meldde [onderneming 1] dat [verzoeker] in de gesprekken met de beide mogelijke strategische kopers een negatiever beeld schetste van de orderportefeuilles en de resultaatprognoses dan hij in het gesprek met [onderneming 3] , de ‘
equity party’, deed. De andere adviseur van [verweerster sub 1] , de heer [B] , deelde deze zorgen.
‘final offers’van de twee strategische gegadigden werden verwacht op 25 juni 2021. Op 22 juni 2021 stelde [verzoeker] aan [verweerster sub 1] een
‘management buy-out’van [dochtervennootschap 1] voor. Hij zou dan vertrekken bij [verweerster sub 2] en geen rol meer hebben in het verkoopproces. Voor [verweerster sub 1] , die de [naam verweerster sub 2] -groep in z’n geheel wilde verkopen, kwam dit als een verrassing.
‘carve-out’-voorstel van [verzoeker] om [dochtervennootschap 1] aan hem te verkopen.
‘vertrekt vóór de datum van overdracht van de Aandelen tegen voorwaarden die conveniërend zijn voor de Koper (-).’
‘de aandeelhouder het vertrouwen verloren’heeft dat [verzoeker]
‘de juiste persoon’is
‘om de Vennootschap en daarmee [dochtervennootschap 3] te leiden’. Verder schreef [A] namens [verweerster sub 1] :
‘Dit verlies aan vertrouwen is het resultaat van een combinatie van factoren, waaronder het onvoldoende vormgeven van de commerciële en operationele organisaties onder andere leidend tot een te geringe commerciële slagkracht met een te lage bezetting tot gevolg, onvoldoende inzicht in offerte- en orderportefeuilles en verwachte resultaten en jouw focus op tegengestelde belangen tussen jou en de aandeelhouder. Dit verlies aan vertrouwen is onoverbrugbaar gebleken en heeft geresulteerd in blijvend verstoorde verhoudingen.’[verweerster sub 1] kondigde aan voornemens te zijn om het besluit ingevolge artikel 18 van de statuten van [verweerster sub 2] buiten vergadering te nemen. [verzoeker] werd in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan de aandeelhoudersvergadering als bestuurder zijn advies uit te brengen. Bij de e-mail van 11 september 2021 ontving [verzoeker] ook een
‘Beëindigingsvoorstel op hoofdlijnen’, onder meer inhoudend dat de arbeidsovereenkomst in overleg op 1 december 2021 zou eindigen tegen betaling aan [verzoeker] van een ontslagvergoeding van € 150.000,-- bruto, terwijl de
‘overeengekomen voorwaarden zoals neergelegd in de Overeenkomst Verkoopbonus van 5 april 2021 (-) onverminderd van kracht’zouden blijven. Voorts werd [verzoeker] de mogelijkheid geboden om de aandelen in [dochtervennootschap 1] over te nemen tegen betaling van € 100.000,--. In reactie op dit laatste verzocht [verzoeker] bij e-mail van 11 september 2021 aan [A] om de overnamebalans van [dochtervennootschap 1] .
‘een structureel verschil van inzicht’en
‘een ernstige en onherstelbare vertrouwensbreuk’tussen [verzoeker] enerzijds en [verweerster sub 1] en [A] anderzijds. Deze zouden zijn veroorzaakt doordat [verzoeker] gedurende lange tijd onvoldoende heeft gefunctioneerd en doordat hij in het ‘ [project 2] ’ een
‘negatieve en onprofessionele rol heeft vervuld (-), onder meer ten aanzien van potentiële kopers’. Hiervan werd een aantal
‘voorbeelden’gegeven. Omtrent ‘ [project 2] ’ schreef [verweerster sub 1] dat [verzoeker] er in het verkoopproces blijk van gaf voorkeur te hebben voor verkoop van [verweerster sub 2] aan
‘eenprivate equity
partij koper (tegen
) een niet al te hoge koopprijs’en potentiële gegadigden daarom
‘willens en wetens ongelijkwaardig behandeld’te hebben door tijdens management-presentaties aan [onderneming 3]
‘een enthousiast en optimistisch beeld van [verweerster sub 2] ’te geven, terwijl in de presentaties aan de beide strategische kopers (daaronder [onderneming 2] )
‘een terughoudende en niet commerciële opstelling’werd getoond. [onderneming 2] zou eind juni 2021 zijn
‘afgehaakt vanwege uw opstelling tijdens de besprekingen met deze partij, waarbij u de persoonlijke verhoudingen op de spits heeft gedreven’. Uit de toelichting:
‘Uw acties leken er op sommige momenten dan ook op gericht [project 2] te frustreren. U heeft prioriteit gegeven aan uw eigen belang boven het ondernemingsbelang van [verweerster sub 2] . Illustrerende opmerkingen gedurende [project 2] zijn“We hebben tegengestelde belangen”
,“Ik moet aan mezelf denken”
en“Ik wil nog een klapper maken”
. U heeft willens en wetens een wig gecreëerd tussen u en de belangrijkste andere betrokkenen.’[verweerster sub 1] concludeerde dat het voorgenomen besluit gebaseerd was op de ontslaggronden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onder g (
‘vertrouwensbreuk’), h (
‘verschil van inzicht’) en d (te kort schietend functioneren) Burgerlijk Wetboek (BW) en dat [verzoeker]
‘niet meer de juiste persoon(was)
om [verweerster sub 2] (-) te leiden’.
‘buy and build’-strategie die na verloop van tijd (tussen 2023 en 2025)
‘kon uitmonden in een mooie exit’voor [A] en zijn zuster, dat [A] buiten hem om met [onderneming 1] contact had gelegd over het plan om [verweerster sub 2] te verkopen en dat hij in de vergadering van de raad van commissarissen van [verweerster sub 1] van eind oktober 2020 zijn zorg had uitgesproken
‘over dit klaarblijkelijk onvoldoende doordacht opgestarte verkoopproces, ook omdat de onderneming helemaal niet klaar was voor een verkoop’, dat de opdracht aan [onderneming 1]
‘duidelijk gestoeld(was)
op maximalisering van de verkoopopbrengst’, terwijl [A] tot dan toe steeds - net als [verzoeker] - meer waarde had gehecht aan
‘structurele verbeteringen van de organisatie dan aan direct financieel resultaat’. [verzoeker] schreef:
‘Het lijkt er duidelijk op dat je van mij “af moet” om de deal met de [onderneming 2] door te laten gaan’, dat daarover begin september 2021 was overlegd, dat hij ( [verzoeker] ) bereid was daarvoor open te staan, dat hij om
‘een passend voorstel’had gevraagd, maar nooit zo’n voorstel heeft ontvangen. In plaats daarvan was hij op 11 september 2021
‘overvallen’door het voorgenomen ontslagbesluit, aldus [verzoeker] . Hij adviseerde [verweerster sub 1] om het voorgenomen besluit niet te nemen, omdat de daaraan ten grondslag gelegde redenen dit besluit volgens hem niet rechtvaardigden. [verzoeker] toonde zich bereid te overleggen over een vertrekregeling:
‘Mocht ik plaats moeten maken vanwege het verzoek van een potentiële koper dan ben ik bereid om in overleg te treden over een vertrek, maar dan vanzelfsprekend met inachtneming van de daarbij aan mijn zijde betrokken belangen. Dus zonder de (-) aantijgingen aan mijn adres.’
‘dat u en de Aandeelhouder diametraal tegenover elkaar staan ten aanzien van uw handelwijze en gedragingen’in het ‘ [project 2] ’:
‘Volgens u is de overeenkomst met (-) [onderneming 1] gestoeld op prijsmaximalisering en zijn er hierdoor partijen afgehaakt. U gaat er echter aan voorbij dat uw optreden bij drie potentiële kopers, die allen een non-binding offer hebben uitgebracht, tot de indruk heeft geleid dat een private equity koper, zonder al te hoge koopprijs, uw doel was. Dit staat haaks op het vennootschapsbelang, nog daargelaten dat u kandidaten tijdens dit verkoopproces willens en wetens ongelijkwaardig heeft behandeld. Dit laat u in uw reactie buiten beschouwing. U heeft de indruk dan ook niet weg kunnen nemen dat u dus bewust [project 2] (deels) heeft willen frustreren.’[verweerster sub 1] concludeerde dat het ontslag is gebaseerd op
‘een of meerdere redelijke gronden voor ontslag, meer in het bijzonder een d-, e-, g-, h- en/of i-grond’. Een herplaatsing van [verzoeker] was volgens [verweerster sub 1] niet mogelijk. [verzoeker] werd met onmiddellijke ingang vrijgesteld van werk. De arbeidsovereenkomst werd opgezegd tegen 10 november 2021. [verweerster sub 1] zou, zo kondigde ze aan,
‘intern een neutrale communicatie doen uitgaan over deze wijziging in het bestuur van [verweerster sub 2] ’.
‘afgetreden’. Over de reden daarvan zijn daarbij geen uitlatingen gedaan.
3.Het verzoek en het daartegen gevoerde verweer
4.De beoordeling van het geschil
‘buy and build’-strategie, stelt de rechtbank vast dat deze - ook in de visie van [verweerster sub 1] - niet onverenigbaar waren met de door de aandeelhouder in de loop van 2020 ingezette
‘exit’- strategie. Dat beide projecten elkaar volgens [verweerster sub 1] niet uitsloten, volgt ook uit hetgeen in het
‘information memorandum’van april 2021 is opgenomen over de trend in de markt (tot
‘consolidation’naar
‘bigger companies’) en de reden om [verweerster sub 2] te willen verkopen. Dat de aandeelhouder [verzoeker] zodanig heeft aangesproken op de door [onderneming 1] in de loop van het verkoopproces geuite zorgen over zijn opstelling in de managementpresentaties met de drie potentiële kopers dat [verzoeker] daaruit heeft moeten begrijpen dat hem daarvan een zodanig verwijt werd gemaakt dat zijn positie in gevaar kwam, is niet gesteld of gebleken. Dit had voor de hand gelegen indien [verweerster sub 1] van [verzoeker] , die bij het verkoopproces betrokken bleef, verlangde dat hij zich jegens de gegadigden, zoals [onderneming 2] , onverwijld anders zou opstellen. Ook op de e-grond was de opzegging van de arbeidsovereenkomst dus niet te baseren.
‘private equity’-partij, tegemoet trad. [verweerster sub 1] mocht op grond hiervan als aandeelhouder uiteindelijk, óók in het licht van de besprekingen met [verzoeker] begin september 2021 over een oplossing waarbij hij bij een verkoop aan [onderneming 2] het veld zou ruimen, besluiten om - ook als die verkoop zou afketsen - niet met hem als bestuurder door te gaan. Zij kon er immers - gelet op de door [onderneming 1] geuite zorgen - niet langer op vertrouwen dat hij de belangen van de aandeelhouder in de contacten met [onderneming 2] , of in het verdere verkoopproces, zou dienen en zijn eigen belang daarbij ten achter zou stellen. Dat er een scherp verschil van inzicht tussen [verweerster sub 1] en [verzoeker] bestond, blijkt tevens uit hetgeen [verzoeker] op 7 oktober 2021, in reactie op het ontslagvoornemen, schreef, zulks in vergelijking met de onderbouwing van het besluit van 8 oktober 2021. [verzoeker] sprak op 7 oktober 2021 van een
‘onvoldoende doordacht opgestarte verkoopproces’en was van mening dat
‘de onderneming helemaal niet klaar was voor een verkoop’.
‘afgetreden’. Van een diffamerende uitlating kan niet worden gesproken; het ging eerder om een eufemisme.
an sichwas niet het gevolg van verwijtbaarheid aan de zijde van verweerders; zij hebben alleen - zoals hierboven (onder 4.11) is overwogen: ten onrechte - willen afdoen aan de financiële condities waaronder aan het dienstverband een einde kwam. Dit laatste wordt door deze beschikking geredresseerd. [verzoeker] blijft jegens [verweerster sub 2] gebonden aan het contractuele relatiebeding.