ECLI:NL:RBMNE:2022:1172

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
16.268786.21(P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor poging zware mishandeling met gevangenisstraf

Op 30 maart 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 oktober 2021 in Almere betrokken was bij een steekincident. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had op de dood van het slachtoffer. De aard van het letsel en het gebruikte steekvoorwerp gaven onvoldoende aanleiding om te concluderen dat de verdachte de intentie had om het slachtoffer te doden. Ook werd de verdachte vrijgesproken van de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling, omdat er geen actuele medische gegevens beschikbaar waren die bevestigden dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had opgelopen.

De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 16 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan het voorwaardelijk strafdeel, waaronder een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank hield rekening met de ernst van het geweldsdelict, dat op klaarlichte dag in de openbare ruimte plaatsvond, en de relatief futiele aanleiding voor het misdrijf, namelijk een ruzie over een pakje sigaretten.

De rechtbank weegt de omstandigheden van de verdachte mee, waaronder eerdere veroordelingen en psychische problematiek, maar concludeert dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is gezien de ernst van het delict. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.268786.21(P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 30 maart 2022

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [1975] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: verdachte.

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.E. van der Zee en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.G.C. van Riet, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is ter terechtzitting van 16 maart 2022 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Primair: op 4 oktober 2021 in Almere heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven door hem met een mes, althans een scherp (steek)voorwerp, in de borst te steken,
subsidiairten laste gelegd als zware mishandeling van [slachtoffer] door hem met een mes, althans een scherp (steek)voorwerp, te steken in zijn borst en/of hand waardoor hij zenuwletsel en/of littekens heeft oplopen,
meer subsidiairten laste gelegd als poging zware mishandeling van [slachtoffer] door hem met een mes, althans een scherp (steek)voorwerp, te steken in zijn borst en/of hand.

VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

WAARDERING VAN HET BEWIJS

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde is aangevoerd dat verdachte stellig ontkent het slachtoffer te hebben gestoken, dat niet op de camerabeelden te zien is dat het slachtoffer wordt gestoken en dat het slechts een interpretatie van de bewegingen van verdachte is om die als stekende bewegingen aan te merken. Zowel aangever als onder meer getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben er, vanwege verdachtes werkzaamheden bij het [locatie] , belang bij om verdachte aan te wijzen als degene die gestoken heeft. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte het letsel bij het slachtoffer heeft veroorzaakt, dan kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte daarbij het (voorwaardelijk) opzet op zijn dood had. Immers is niet bekend met welk voorwerp en met welke kracht is gestoken. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat bij het slachtoffer sprake is van zwaar lichamelijk letsel, nu zich in het procesdossier geen actuele medische gegevens van hem bevinden. Met betrekking tot het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank

Vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde

Ten aanzien van het primair tenlastegelegde is de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin. Hoewel in het algemeen geldt dat het met een scherp voorwerp steken in het bovenlichaam onder omstandigheden dodelijk kan zijn vanwege de zich daar bevindende vitale organen, kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden vastgesteld dat het handelen van verdachte in dit geval tot de dood van het slachtoffer kon leiden. De aard van het letsel geeft daartoe onvoldoende aanleiding en de aard en grootte van het gebruikte scherpe (steek)voorwerp en de kracht waarmee is gestoken zijn niet vastgesteld. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde is de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel dat vanwege het ontbreken van actuele medische gegevens van het slachtoffer niet kan worden vastgesteld dat hem zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Dat van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kan niet gebaseerd worden op de letselrapportage naar aanleiding van medisch onderzoek dat op 8 oktober 2021 heeft plaatsgevonden.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van hetgeen hem primair en subsidiair wordt verweten.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde [1]
1. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben blijkens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenhet volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 4 oktober 2021 bevonden wij ons op het politiebureau in Almere. Omstreeks 17:18 uur kwam er een man met een vriend het bureau inlopen. De man verklaarde te zijn neergestoken. Wij hoorden dat de neergestoken man ons opgaf te zijn [slachtoffer] . Wij hoorden dat de vriend ons opgaf te zijn [getuige 3] . Wij zagen dat [slachtoffer] tussen zijn sleutelbeen en borst een steekwond had zitten. Wij zagen dat de wond ongeveer 1 cm lang was en dat er uit de wond bloed kwam. Wij zagen dat [slachtoffer] ons zijn linkerhand liet zien. Wij zagen dat van een van zijn vingers zijn huid was ontveld en dat deze ontvelling los aan de vinger hing. Ik hoorde [slachtoffer] verklaren: “Ik ben neergestoken door [verdachte] . Ik ben op het [locatie] neergestoken. Ik ben eerst in mijn hand gestoken en vervolgens in mijn borst.” Ik hoorde [getuige 3] verklaren: “Mijn vriend [slachtoffer] is neergestoken door [verdachte] . [verdachte] heeft hem neergestoken met een mes.” Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb de beelden van het incident teruggekeken. Ik bevond het volgende uit de beelden:
- Omstreeks 17:14 uur ontstaat er een schermutseling tussen personen op het [locatie] .
- Ik zie dat een van deze personen opvallend fluorescerend groen draagt in zijn kleding.
- Ik zie dat er tussen de persoon met het groen en een andere man bewegingen worden gemaakt. [2]
- Ik zie dat er twee personen wegrennen vanaf het [.] .
- Ik zie dat dit het slachtoffer en de getuige blijken te zijn.
- Ik zie dat de persoon met het groen een blik bier in zijn handen had.
- Ik herkende deze persoon als [verdachte] . [3]
2. [getuige 1] heeft blijkens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhooronder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
[verdachte (bijnaam)] heeft [slachtoffer] gestoken. [4] Hij maakte twee keer een steekbeweging naar de borst van [slachtoffer] . [5]
3. [getuige 2] heeft blijkens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhooronder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [verdachte (bijnaam)] een soort van klein mesje in zijn rechterhand had. Ik zag dat [verdachte (bijnaam)] een stekende beweging naar voren maakte richting het hart/borst van [slachtoffer] . Ik zag dat [slachtoffer] hem afweerde met zijn hand. Ik zag dat [verdachte (bijnaam)] wederom een stekende beweging maakte met zijn rechterhand. Ik zag dat [verdachte (bijnaam)] een mes in zijn rechterhand hand had. Ik zag dat het mes richting het hart/borst van [slachtoffer] ging. Ik had het gevoel dat de laatste steekbeweging raak was. [6]
4. Verdachte heeft blijkens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhooronder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op straat heet ik [verdachte (bijnaam)] . [7]

Bewijsoverweging

De verklaring van verdachte dat niet hij maar een ander het slachtoffer heeft gestoken, acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op het gegeven dat het slachtoffer en getuige [getuige 3] enkele minuten na de steekpartij bij de politie meldden dat verdachte degene is die gestoken heeft en gelet op de bevestiging van die lezing door meerdere getuigen. Ook is de rechtbank van oordeel dat geenszins aannemelijk is geworden dat bij de steekpartij aanwezige personen, waaronder getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , er belang bij hebben om verdachte ten onrechte aan te wijzen als degene die het slachtoffer heeft gestoken.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 4 oktober 2021 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een scherp (steek)voorwerp die [slachtoffer] in de borst en hand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot zware mishandeling.

STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

OPLEGGING VAN STRAF

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aan dat voorwaardelijk strafdeel verbonden de bijzondere voorwaarde die de reclassering heeft geadviseerd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft bepleit dat in geval van strafoplegging dient te worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een duur die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en dat daarnaast, gelet op het reclasseringsadvies, een voorwaardelijke taakstraf aan verdachte dient te worden opgelegd met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarde. Omdat volgens haar sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte bij uitspraak op te heffen.

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict dat op klaarlichte dag in de openbare ruimte heeft plaatsgevonden en waarbij het slachtoffer letsel is toegebracht. Door met een scherp (steek)voorwerp te steken in de borst en de hand van het slachtoffer, heeft verdachte geprobeerd dit slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De aanleiding voor het plegen van dit misdrijf is opmerkelijk futiel, namelijk een ruzie over een pakje sigaretten. Dat verdachte onder dergelijke omstandigheden overgaat tot het plegen van dit misdrijf, baart de rechtbank zorgen.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat enkel kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte daarvan betrekt de rechtbank de oriëntatiepunten die door het in de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn vastgesteld. Deze oriëntatiepunten nemen in het geval van een zware mishandeling waarbij met behulp van een wapen, niet zijnde een vuurwapen, middelzwaar lichamelijk letsel is toegebracht als vertrekpunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden. Ten opzichte van dat oriëntatiepunt houdt de rechtbank er in strafverminderende zin rekening mee dat zware mishandeling van het slachtoffer niet is voltooid en dat het bij een poging daartoe is gebleven. De kennelijke lichtzinnigheid waarmee verdachte dit misdrijf heeft gepleegd is naar het oordeel van de rechtbank strafverzwarend, evenals het feit dat het is gepleegd op klaarlichte dag in de openbare ruimte.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van een op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 7 december 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder, maar niet recentelijk, wegens het plegen van geweldsdelicten is veroordeeld. De rechtbank weegt dit noch in het voordeel, noch in het nadeel van verdachte mee.
Daarnaast heeft de rechtbank ten aanzien van de persoon van verdachte kennisgenomen van:
  • een consult strafrechtspleging van 20 oktober 2021, opgesteld door [A] , psychiater bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie;
  • een Pro Justitia psychologisch rapport van 29 november 2021, opgesteld door [B] , GZ-psycholoog;
  • een reclasseringsrapport van 31 december 2021, opgesteld door [C] , reclasseringswerker bij [instelling] .
De psychiater heeft in voornoemd consult strafrechtspleging benoemd dat er bij verdachte aanwijzingen zijn voor psychopathologie en problematisch alcoholgebruik en heeft geadviseerd om een psychologisch onderzoek naar verdachte te laten verrichten. Uit het psychologisch rapport blijkt dat verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan psychologisch onderzoek, waardoor de psycholoog geen advies heeft kunnen formuleren.
In voornoemd reclasseringsrapport wordt verdachte omschreven als een man die voldoening haalt uit het helpen van anderen, maar die beperkte oplossingsvaardigheden en vermoedelijk een verstandelijke beperking heeft waardoor hij in het sociale netwerk waarin hij verkeert in situaties terecht kan komen waarin hij verkeerde keuzes maakt. De reclassering ziet voldoende aanknopingspunten om verdachte te ondersteunen en begeleiden en adviseert om in geval van oplegging van een voorwaardelijke straf daaraan als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering te verbinden.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden om voor het bewezenverklaarde aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zestien dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank na te noemen bijzondere voorwaarden verbinden, waaronder de door de reclassering geadviseerde meldplicht bij de reclassering.
Aangezien de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte reeds met ingang van 17 maart 2022 ambtshalve heeft opgeheven, is in zoverre beslist op het verzoek daartoe van de raadsvrouw.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
verklaart het primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
-verklaart het meer subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
-verklaart het meer subsidiair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
-verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
-verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging van straf
-veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
180 (honderdtachtig) dagen;
-bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
-bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
16 (zestien) dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
-stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast;
-als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
-stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal melden bij [instelling] (op het adres: [adres] , [postcode] te [plaatsnaam] ), zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal meewerken aan onderzoek van de reclassering naar de mogelijkheden van gedragsinterventie die gericht is op het middelengebruik en delictgedrag van verdachte en zal meewerken aan gedragsinterventie, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich – in overleg met de reclassering – actief zal inzetten voor het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van (vrijwilligers)werk;
-geeft opdracht aan [instelling] om verdachte bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, voorzitter, mrs. I.L. Gerrits en
J. van Zeijts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Valk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 maart 2022.

Bijlage: de gewijzigde tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2021 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een dergelijke scherp (steek)voorwerp, die [slachtoffer] in de borst heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2021 te Almere [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht te weten:
  • zenuwletsel aan zijn hand e/o vinger en/of
  • één of meerdere littekens heeft opgelopen
door met een mes, althans een dergelijke scherp (steek)voorwerp, die [slachtoffer] in de borst en/of hand te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2021 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een dergelijke scherp (steek)voorwerp, die [slachtoffer] in de
borst en/of hand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 oktober 2021, voorzien van documentcode MD2R021120-19, opgemaakt door politie Midden-Nederland en doorgenummerd pagina 1 tot en met 131. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 19.
3.Pagina 20.
4.Pagina 85.
5.Pagina 86.
6.Pagina 96.
7.Pagina 57.