In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de waarde van de woning aan de [adres 1] in [plaats] voor het belastingjaar 2020 had vastgesteld op € 1.544.000,-. Na bezwaar was deze waarde verlaagd naar € 1.366.000,-. De rechtbank heeft het beroep behandeld tijdens een online zitting, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank oordeelde dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Dit werd onderbouwd met een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen in de omgeving. De rechtbank concludeerde dat de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen voldoende inzichtelijk was gemaakt en dat de verschillen in waarde adequaat waren onderbouwd. Eiser voerde aan dat er meer rekening gehouden had moeten worden met de dichtheid van de buurpanden, maar de rechtbank was van mening dat dit niet leidde tot een andere waardering.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de termijn van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase niet was overschreden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 maart 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.