ECLI:NL:RBMNE:2022:116

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/3983
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na ingetrokken verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft verzoekster, een persoon die een uitkering ontvangt op basis van de Participatiewet, bezwaar gemaakt tegen bedragen die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest op haar uitkering zijn ingehouden. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Echter, nadat verweerder had aangegeven dat de ingehouden bedragen aan verzoekster waren nabetaald, heeft verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken. Ze heeft daarbij verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Verweerder heeft aangegeven dat de inhouding van € 730,- op de uitkering van september 2021 op 7 oktober 2021 is nabetaald en dat verzoekster een bedrag van € 534,- heeft ontvangen als proceskostenveroordeling in de bezwaarfase. Verweerder was bereid om een vergoeding te betalen voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening, maar kon geen weging van de proceskosten uitvoeren omdat hij niet beschikte over het verzoekschrift.

De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) uitspraak gedaan zonder zitting. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verweerder gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De griffier zal het griffierecht aan verzoekster terugbetalen, aangezien verweerder de werking van het primaire besluit heeft opgeschort totdat op het bezwaar is beslist. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3983

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. O.F.X. Roozemond),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij betalingen van 25 juni 2021, 27 juli 2021, 27 augustus 2021, 3 september 2021 en 27 september 2021 bedragen ingehouden op de aan eiseres toegekende uitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
Verzoekster heeft tegen deze uitbetalingen bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft laten weten de bedragen die in mindering zijn gebracht, aan verzoekster zijn nabetaald.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat de inhouding van € 730,- op de uitkering van de maand september 2021 op 7 oktober 2021 is nabetaald. Aan verzoekster is een bedrag van € 534,- betaald als proceskostenveroordeling in de bezwaarfase. Verweerder is bereid om aan verzoekster een vergoeding te betalen voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder heeft voorts meegedeeld dat hij geen weging van de proceskosten heeft kunnen uitvoeren omdat hij niet beschikte over het verzoekschrift.
Bij brief van 3 november 2021 heeft de voorzieningenrechter een kopie van het verzoekschrift aan verweerder gezonden en een termijn van twee weken gegeven voor het indienen van een nadere reactie. Verweerder heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Overwegingen

De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Ingevolge artikel 79 van de Pw wordt met een besluit gelijkgesteld het nalaten van een handeling die strekt tot uitvoering van het besluit inzake de verlening of terugvordering van bijstand of het verrichten van een handeling die afwijkt van dat besluit.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder in ieder geval gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,-), met een wegingsfactor 1. Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Omdat verweerder de werking van het primaire besluit heeft opgeschort totdat op het bezwaar is beslist, betaalt de griffier op grond van artikel 8:82, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb het griffierecht aan verzoekster terug.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 17 januari 2022 en zal worden openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de voorzieningenrechter is verhinderd
om deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.