In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser ontving bijstand op grond van de Participatiewet, maar deze bijstand werd door verweerder ingetrokken en er werd een bedrag aan teveel betaalde bijstand teruggevorderd. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep dat eiser had ingesteld tegen het bestreden besluit van verweerder, waarin de bezwaren van eiser tegen de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering ongegrond werden verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 30 juni 2020 drie verblijfsadressen had opgegeven, maar dat hij op de data van het onderzoek door verweerder niet op deze adressen kon worden aangetroffen. Verweerder concludeerde dat eiser niet aan zijn inlichtingenplicht had voldaan, wat leidde tot de intrekking van de bijstandsuitkering per 22 juli 2020. Eiser betwistte de bevindingen van verweerder en stelde dat hij de relevante brieven niet had ontvangen. De rechtbank oordeelde echter dat de schending van de inlichtingenplicht al voldoende was om de intrekking van de bijstand te rechtvaardigen, ongeacht de ontvangst van de brieven.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en bleef het bestreden besluit in stand. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.