ECLI:NL:RBMNE:2022:1156

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/2904
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit smartengeld

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de korpschef van politie. Eiseres had op 7 december 2020 pro forma bezwaar ingediend tegen een besluit van de korpschef van 29 oktober 2020, waarin smartengeld werd toegekend. Eiseres verzocht om een termijn voor het indienen van de gronden van bezwaar, welke door de korpschef werd bevestigd met een termijn van vier weken. Na het verstrekken van aanvullende stukken op 8 maart 2021, kreeg eiseres drie weken om haar bezwaargronden in te dienen. Echter, eiseres diende pas op 5 april 2021 een verzoek in voor een nadere termijn, wat na de gestelde termijn was. De korpschef verklaarde het bezwaar op 25 mei 2021 niet-ontvankelijk, omdat eiseres geen tijdige gronden had ingediend.

Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege haar medische situatie. De rechtbank oordeelde dat de korpschef eiseres op de juiste wijze de gelegenheid had geboden om het verzuim te herstellen, maar dat eiseres niet binnen de gestelde termijn had gereageerd. De rechtbank concludeerde dat de korpschef het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De onduidelijkheid over een onjuist e-mailadres dat in de correspondentie was vermeld, werd niet als verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding geaccepteerd. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2904

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.T. Spetter),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: M.H. ten Have).

Inleiding en procesverloop

In het besluit van 29 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder een besluit smartengeld genomen. Eiseres heeft hiertegen op 7 december 2020 pro forma bezwaar ingediend. Tevens heeft zij verzocht om een termijn voor het indienen van de gronden en om toezending van de op de kwestie betrekkende stukken.
Bij brief van 8 december 2020 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken haar bezwaargronden in te dienen. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 8 maart 2021 de door eiseres gevraagde stukken naar haar toegezonden en haar een termijn gegeven van drie weken om alsnog bezwaargronden in te dienen.
In het besluit van 25 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen bezwaargronden heeft ingediend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, omdat op de zitting bleek dat er onduidelijkheid bestond over de vraag of het e-mailadres, dat vermeld is in de brief van 8 maart 2021, bestaat. Partijen hebben vervolgens schriftelijk nadere standpunten uitgewisseld en in dat verband nadere stukken ingediend. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Daarom sluit de rechtbank heden het onderzoek.

Overwegingen

1. In geschil is de vraag of verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren, omdat zij niet tijdig de gronden van bezwaar heeft ingediend.
2. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte haar bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres heeft op 5 april 2021 verzocht om een nadere termijn voor het indienen van haar gronden. Dat was ná het verstrijken van de termijn van drie weken vanaf 8 maart 2021. Deze termijnoverschrijding is volgens eiseres verschoonbaar, gelet op haar medische situatie. Verweerder was hiervan op de hoogte en had haar verzoek al daarom moeten honoreren. Omdat zij hierop geen reactie ontving, heeft zij op 28 april 2021 een rappel gestuurd. Ook hierop heeft verweerder niet gereageerd en in plaats daarvan heeft verweerder op 25 mei 2021 het bestreden besluit genomen. Eiseres is van mening dat verweerder haar in ieder geval in de bezwaarfase had moeten horen, zodat zij had kunnen toelichten waarom zij niet tijdig de gronden van bezwaar had ingediend.
3. In de brief van 8 maart 2021 heeft verweerder eiseres de gelegenheid gegeven om uiterlijk binnen drie weken na dagtekening het verzuim te herstellen, in die zin dat eiseres de bezwaargronden nog moest indienen. Het is niet in geschil dat verweerder aldus eiseres op de juiste wijze de gelegenheid tot herstel heeft geboden, als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft pas op 5 april 2021 gereageerd met een verzoek tot het verlenen van een nadere termijn. Eiseres heeft dus niet binnen de geboden termijn van drie weken gebruik gemaakt van de gelegenheid om het verzuim te herstellen óf om te verzoeken om een nadere termijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder al om die reden het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk kunnen en mogen verklaren. De Awb biedt in het geval van een verzuimherstel [1] geen ruimte voor een beoordeling van de vraag of een termijnoverschrijding verschoonbaar is. Hetgeen eiseres in dit verband heeft aangevoerd over haar medische situatie kan haar dus niet baten. Verweerder is ook niet gehouden geweest om eiseres op dit punt in de bezwaarfase te horen.
4. Het is een feit dat verweerder in de brief van 8 maart 2021 een onjuist e-mailadres heeft vermeld. Op zich is het niet onbegrijpelijk dat eiseres op 5 april 2021 heeft gereageerd naar dit e-mailadres. Uit de respons die zij vervolgens van dit e-mailadres kreeg, heeft zij niet aanstonds kunnen afleiden dat het om een niet-bestaand e-mailadres ging. In zoverre valt eiseres weinig te verwijten. De onduidelijkheid over het bewuste e-mailadres laat echter onverlet dat eiseres buiten de termijn van drie weken na 8 maart 2021 heeft gereageerd. Dit was hoe dan ook te laat en deze termijnoverschrijding is, zoals onder 3. is geoordeeld, niet verschoonbaar. De rechtbank laat het geschilpunt over het bewuste e-mailadres daarom verder onbesproken.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 6:11 van de Awb is niet op verzuimherstel van toepassing.