ECLI:NL:RBMNE:2022:1155

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
1612412621
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing jeugdstrafrecht en oplegging voorwaardelijke PIJ maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die wordt beschuldigd van mishandeling en bedreiging van zijn moeder en zus op 9 mei 2021 in Utrecht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de verdachte in persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.J. de Pree. De officier van justitie, mr. N. Schipper, heeft de vordering ingediend en de rechtbank heeft kennisgenomen van de verklaringen van de slachtoffers en getuigen, waaronder de moeder van de verdachte en zijn zus. De tenlastelegging omvatte onder andere de mishandeling van zijn moeder en zus, bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een wapen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten, waaronder de mishandeling van zijn moeder en zus, en de bedreiging van zijn moeder met de woorden "ik maak jullie allemaal af". De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, namelijk het trekken aan de haren van zijn zus, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan verschillende psychische stoornissen, wat heeft geleid tot de beslissing om het jeugdstrafrecht toe te passen en een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De PIJ-maatregel is opgelegd met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar, waarbij de rechtbank de noodzaak van behandeling en begeleiding van de verdachte benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-124126-21; 16-059405-19 (TUL); 16-264363-19 (TUL); 16-314026-20 (TUL)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
verblijvende bij [instelling] te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 augustus 2021, 2 november 2021 en 1 maart 2022. Op 1 maart 2022 is de zaak inhoudelijk behandeld. [verdachte] is op die terechtzitting in persoon verschenen en heeft zich laten bijstaan door mr. B.J. de Pree, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie mr. N. Schipper en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsman naar voren hebben gebracht. Ook waren aanwezig de moeder van [verdachte] , [slachtoffer 1] , de zus van [verdachte] , [slachtoffer 2] , en de heer J. Post, reclasseringswerker.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd verdenkt de officier van justitie [verdachte] ervan dat hij:
1. op 9 mei 2021 te Utrecht zijn moeder [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
2. op 9 mei 2021 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
3. op 9 mei 2021 te Utrecht [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
4. op 9 mei 2021 te Utrecht een wapen, categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, voorhanden had.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Ook acht zij het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, maar verzoekt zij [verdachte] partieel vrij te spreken van het eerste gedachtestreepje: ‘aan haar haren trekken’. Verder stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de bedreiging van [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen kan worden, maar zij verzoekt [verdachte] partieel vrij te spreken van de bedreiging van [slachtoffer 2] . Tot slot acht de officier van justitie het ten laste gelegde onder feit 4 wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de ten laste gelegde feiten onder 1, 3 en 4 geen verweer gevoerd. De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegd feit onder 2 vrijspraak bepleit. Hij stelt zich op het standpunt dat geen sprake was van opzet op de mishandeling van [slachtoffer 2] en verwijst naar de tweede alinea op pagina 21 van het procesdossier. [verdachte] wilde de woning verlaten, maar zijn zus [slachtoffer 2] wilde dit beletten. Hierbij is een korte worsteling tussen [verdachte] en [slachtoffer 2] ontstaan, maar volgens de raadsman is hierbij geen sprake geweest van opzet op de mishandeling van [slachtoffer 2] . [verdachte] wilde haar enkel aan de kant duwen zodat hij naar buiten kon.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt het volgende [2] :
Ik woon samen met mijn zoon [verdachte] en mijn dochter [A] aan de [adres] te
[woonplaats] . Vandaag zondag 9 mei 2021 omstreeks 17:00 uur belde ik de politie. Ik was op dat moment samen met mijn oudste dochter [slachtoffer 2] in de woning. [verdachte] begon mij te duwen en pakte mij bij de keel en arm. Ik voelde daardoor pijn aan mijn hand en hals. Verder begon hij mij tegen het bovenlichaam te stompen. [verdachte] stompte mij met kracht op de borst en in de zij. [verdachte] haalde echt uit met zijn vuist en raakte mij op genoemde plekken. Ik voel daar nu pijn. [..] [verdachte] rende vervolgens in mijn richting en stompte en sloeg mij op het lichaam. Ik voelde wederom veel pijn.
Uit het verhoor van getuige [slachtoffer 2] blijkt het volgende [3] :
Ik zag toen dat mijn broer begon te rennen naar mijn moeder en mijn moeder duwde en sloeg. Dit gebeurde ook met zijn vuisten. Mijn broer trok hard aan de armen van mijn moeder en duwde. Mijn broer stompte en sloeg mijn moeder en trok aan haar hoofd of nek.
Feit 2
Uit het verhoor van getuige [slachtoffer 2] blijkt het volgende [4] :
Ik ging gister (9 mei 2021) langs bij mijn moeder om een Moederdag cadeautje te brengen. Ik hoorde toen dat mijn moeder zei: "ik ga de politie bellen, ik word er een beetje bang van". We stonden toen op een gegeven moment bij de deur om die te openen voor de politie die zou komen. Mijn broer probeerde toen door de deuropening naar buiten te lopen om de woning te verlaten, omdat hij sirenes hoorde. Ik heb hem toen tegengehouden om weg te gaan, door de deur te blokkeren zodat mijn broer er niet langs kon. Mijn broer sloeg en duwde mij toen met zijn vuisten op mijn gehele lichaam. Ik heb er nu spierpijn en blauwe plekken van.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt het volgende [5] :
Ik woon samen met mijn zoon [verdachte] en mijn dochter [A] aan de [adres] te
Utrecht. [slachtoffer 2] bevond zich samen met mij in de gang. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 2] sloeg. [verdachte] probeerde de woning te verlaten en ik zag dat [slachtoffer 2] dit wilde beletten door de deur te sluiten. Ik zag dat er een korte worsteling tussen [verdachte] en [slachtoffer 2] ontstond.
Partiele vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] [slachtoffer 2] aan haar haren heeft getrokken, omdat [slachtoffer 2] hier zelf niet over verklaart en [verdachte] ontkent dit te hebben gedaan. De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het eerste gedachtestreepje.
Feit 3
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt het volgende [6] :
Ik woon samen met mijn zoon [verdachte] en mijn dochter [A] aan de [adres] te [woonplaats] . Vandaag zondag 9 mei 2021 omstreeks 17:00 uur belde ik de politie, omdat [verdachte] mij op dat moment bedreigde en ik hoorde hem zeggen dat hij [A] ging neerschieten. Ik werd daar bang van omdat [verdachte] in het bezit is van een vuurwapen. [verdachte] kwam omstreeks 16:30 uur uit bed en hij was gelijk agressief. Ik was op dat moment samen met mijn oudste dochter [slachtoffer 2] in de woning. [verdachte] begon gelijk tegen mij uit te varen. Ik hoorde hem zeggen dat ik een kankerhoer ben en ik maak jullie
allemaal af.
Uit het verhoor van getuige [slachtoffer 2] blijkt het volgende [7] :
Ik zag dat mijn broer heel boos was. Ik zag dat hij trilde, afwezig was en schreeuwde: "ik maak haar af" "kankerhoer" en nog meer scheldwoorden. Mijn broer riep toen meerdere malen: "ik maak haar af". Ik en mijn moeder weten dat mijn broer een vuurwapen heeft. Hij heeft mijn moeder eerder bedreigd met dit vuurwapen.
Feit 4
Het feit is door [verdachte] begaan. [verdachte] heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
-
de bekennende verklaring van [verdachte] op de zitting van 1 maart 2022; [8]
-
proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict; [9]
-
proces-verbaal van bevindingen, categorisering vuurwapen. [10]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. op 9 mei 2021 te Utrecht zijn moeder, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- bij haar arm en keel te pakken, en
- meerdere malen tegen het lichaam te stompen;
2. op 9 mei 2021 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
- meerdere malen tegen het lichaam te stompen;
3. op 9 mei 2021 te Utrecht [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door te roepen "ik maak haar af" en "ik maak jullie allemaal af";
4. op 9 mei 2021 te Utrecht een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een veerdrukpistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder;
Feit 2: mishandeling;
Feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
Feit 4: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie kan zich vinden in de door de deskundigen opgestelde adviezen. [verdachte] is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en toen is er een lichter kader ingezet. Echter, die eerdere trajecten hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. [verdachte] is volgens de officier van justitie gebaat bij meer toezicht. Meer toezicht is zowel in zijn eigen belang als in het belang van de maatschappij.
De officier van justitie heeft gevorderd toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht en [verdachte] te veroordelen tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om die voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt [verdachte] geen voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, maar een voorwaardelijke jeugddetentie van een langere duur, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn moeder en zijn zus. Ook heeft [verdachte] hen uitgescholden en bedreigd. [verdachte] heeft door dit handelen geen enkel respect getoond voor hun lichamelijke integriteit. Dat de slachtoffers zijn eigen familieleden zijn, maakt het nog kwalijker. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat de mishandeling en bedreiging in het huis van zijn moeder hebben plaatsgevonden. Dit is immers een plaats waar zijn moeder en de rest van het gezin zich veilig zouden moeten kunnen voelen. [verdachte] heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een (nep) vuurwapen. [verdachte] moeder had daadwerkelijk de vrees dat hij haar een keer zou neerschieten met dit wapen.
8.3.2.
De persoonlijke omstandigheden
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van [verdachte] van 4 november 2021, waaruit blijkt dat hij meerdere keren is veroordeeld voor bedreiging.
Adviezen van deskundigen
De rechtbank heeft de volgende adviezen van deskundigen gelezen:
  • het psychiatrisch onderzoek van 1 november 2021;
  • het psychologisch onderzoek van 29 oktober 2021;
  • het rapport van de reclassering van 23 februari 2022.
Ook heeft de rechtbank op de zitting gesproken met J. Post, reclasseringswerker.
Het rapport van de psychiater en de psycholoog
Volgens de psychiater lijdt [verdachte] aan een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken, aan zwakbegaafdheid en heeft hij een stoornis in het gebruik van cannabis. Volgens de psycholoog lijdt [verdachte] aan een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische, borderline en antisociale trekken, zwakbegaafdheid en posttraumatische stressstoornis en heeft hij een oppositioneel opstandige stoornis, ouder-kindrelatieprobleem en een stoornis in cannabisgebruik.
De psychiater en psycholoog menen dat de door hen vastgestelde stoornissen [verdachte] ten tijde van de feiten hebben beïnvloed. Zij adviseren daarom de eerste drie ten laste gelegde feiten in verminderende mate toe te rekenen.
De psychiater en psycholoog achten de kans op herhaling van geweldsdelicten zonder juridisch kader en zonder professionele behandeling en begeleiding hoog. Zij achten behandeling noodzakelijk om de kans op recidive te verlagen. De behandeling dient zich volgens de psycholoog in elk geval te richten op de verslaving en op het beter leren hanteren en reguleren van zijn emoties en impulsen, waarnaast nog aandacht zou kunnen zijn voor het verwerken van traumatische ervaringen middels EMDR-therapie, om de gevoelens van angst en onveiligheid te verminderen bij verdachte. Volgens de psychiater dient de behandeling minimaal gericht te zijn op de zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis met als speerpunten versteviging van zijn zelfbeeld, het verbeteren van de agressieregulatie en impulscontrole evenals van de angst- en frustratietolerantie en het vermogen om het bevredigen van directe behoeften uit te stellen, het op gang brengen van het mentaliseren, het ombuigen van de zich ontwikkelende lacunaire gewetensfunctie naar een prosociale
gewetensfunctie en de verslavingsproblematiek van verdachte.
Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen. [verdachte] scoort positief op cluster 1 Handelingsvaardigheden. Hij functioneert op zwakbegaafd niveau, kan risico’s eigen handelen nauwelijks inschatten, kan eigen gedrag nauwelijks organiseren, handelt zonder nadenken en komt in contact jonger over dan kalenderleeftijd en cluster 2 Pedagogische beïnvloeding. Pedagogische aanpak als onderdeel van de behandeling is noodzakelijk evenals gezinsgerichte hulpverlening en (continuering van) scholing.
De psychiater en psycholoog komen tot de conclusie dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel het juiste kader is om [verdachte] te behandelen en begeleiden.
Het advies van de reclassering
De heer Post heeft het reclasseringsadvies op de zitting toegelicht en aangevuld.
De reclassering is het eens met de adviezen van de psychiater en de psycholoog. De reclassering vindt dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel ook het juiste kader biedt om [verdachte] te behandelen en te begeleiden. Aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel moeten volgens de reclassering de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden:
  • betrokkene laat zich opnemen in [instelling] of een soortgelijke zorginstelling. De opname duurt de gehele maatregel of zolang [instelling] en de reclassering dat nodig vinden. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Betrokkene werkt, indien dit geïndiceerd is, mee aan het innemen van medicatie;
  • betrokkene verblijft, indien geïndiceerd, aansluitend aan de klinische opname in een nog nader te bepalen instelling voor beschermd wonen, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. Betrokkene vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de Openbaar Ministerie;
  • betrokkene werkt aansluitend aan de klinische opname mee aan een ambulant behandeltraject, indien geïndiceerd, te bepalen door de reclassering. Betrokkene werkt, indien dit geïndiceerd is, mee met het innemen van medicatie;
  • betrokkene geeft openheid over zijn sociale netwerk in gesprek met de reclassering. Hij geeft de reclassering toestemming om contact te onderhouden met zijn netwerk;
  • betrokkene heeft gedurende de maatregel dagbesteding in de vorm van school/stage/werk;
  • betrokkene gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
  • betrokkene gebruikt geen alcohol en drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle vindt plaats middels urineonderzoek en/ of ademonderzoek. De reclassering bepaalt (zolang betrokkene in [instelling] verblijft in overleg met de kliniek) hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
  • betrokkene werkt bij overtreding van het middelenverbod mee aan een door de reclassering bepaalde interventie, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • betrokkene heeft legale inkomsten en werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Betrokkene geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden en indien de reclassering hulp/begeleiding op dit gebied geïndiceerd vindt zal hij hier aan meewerken;
  • betrokkene werkt mee aan het reclasseringstoezicht.
8.3.3.
Toepassing jeugdstrafrecht
Ten aanzien van de vraag of het volwassenenstrafrecht of het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast, overweegt de rechtbank als volgt. [verdachte] was ten tijde van het plegen van de feiten 19 jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven. Uit de rapporten van de reclassering, de psychiater en van de psycholoog blijkt dat er veel aanwijzingen zijn voor de toepassing van het jeugdstrafrecht en zij adviseren dan ook toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank neemt de adviezen over en past het jeugdstrafrecht toe.
8.3.4.
PIJ-maatregel
Om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, moet zijn voldaan aan de voorwaarden die in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht worden genoemd.
Ten eerste moet verdachte een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis hebben. De psychiater en psycholoog hebben vastgesteld dat [verdachte] tijdens het plegen van de strafbare feiten leed aan verschillende stoornissen. Aan de eerste voorwaarde is aldus voldaan.
Ten tweede moet het maximum van de op te leggen gevangenisstraf voor de door [verdachte] gepleegde strafbare feiten hoger zijn dan vier jaar of moet het gaan om een van de misdrijven genoemd in artikel 77s, eerste lid, sub a Wetboek van Strafrecht. Artikel 285 Wetboek van Strafrecht wordt genoemd in dit artikel. Aan de tweede voorwaarde is dus ook voldaan.
Ten derde moet de PIJ-maatregel noodzakelijk zijn voor de veiligheid van andere personen of goederen. Omdat uit het rapport van de psychiater en de psycholoog blijkt dat er een grote kans is dat [verdachte] opnieuw (gewelddadige) strafbare feiten zal plegen als hij niet op de juiste manier zal worden behandeld, is ook aan de derde voorwaarde voldaan.
Tot slot moet de PIJ-maatregel in het belang van de ontwikkeling van [verdachte] zijn. Ook aan die voorwaarde is voldaan. De rechtbank overweegt dat [verdachte] eerder een ambulante behandeling heeft ondergaan, maar dat deze behandeling niet heeft kunnen voorkomen dat hij nieuwe delicten heeft gepleegd. Ook gedurende de schorsing verloopt de begeleiding niet zonder incidenten. De PIJ-maatregel biedt [verdachte] een kans om zich te ontwikkelen en een toekomst op te bouwen. Ook aan de laatste voorwaarde is derhalve voldaan.
Aan alle voorwaarden voor het opleggen van een PIJ-maatregel is gelet op het voorgaande voldaan.
8.3.5.
Conclusie
De rechtbank vindt het belangrijk dat [verdachte] hulp krijgt bij zijn problematiek. Hoewel hij zelf ook erkent problemen te hebben met zijn emotieregulatie en zegt hieraan te willen werken, is dit slechts in lichte mate en niet consequent aanwezig. [verdachte] heeft voor zijn jonge leeftijd al een fors strafblad en eerdere (ambulante) behandelingen zijn niet van de grond gekomen. De deskundigen geven aan dat gezien de problematiek behandeling noodzakelijk is. Een klinische behandeling en een voorwaardelijke PIJ-maatregel leiden mogelijk wel tot het gewenste effect, mede vanwege consequenties in het geval dat [verdachte] niet meewerkt.
De rechtbank legt [verdachte] een voorwaardelijke PIJ-maatregel op met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd en een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu er gelet op de inhoud van de rapporten ernstig rekening mee moet worden gehouden dat [verdachte] opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen, in het bijzonder mevrouw [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen wapen ( G2818345) dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij de stukken bevinden zich ook drie vorderingen tenuitvoerlegging van de officier van justitie:
 parketnummer 16-059405-19 betreffende het vonnis op tegenspraak van 8 oktober 2019 van de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met bevel dat het voorwaardelijke gedeelte van deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
 parketnummer 16-264363-19 betreffende het vonnis op tegenspraak van 24 december 2020 van de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 30 dagen, waarvan 12 dagen voorwaardelijk, met bevel dat het voorwaardelijke gedeelte van deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
 parketnummer 16-314026-20 betreffende het vonnis op tegenspraak van 24 december 2020 van de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 10 dagen voorwaardelijk, met bevel dat het voorwaardelijke gedeelte van deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de drie vorderingen tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat het nu van belang is dat [verdachte] aan zichzelf gaat werken. Daarnaast verzoekt de officier van justitie de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd in bovengenoemde drie zaken te laten vervallen wanneer de rechtbank beslist de PIJ-maatregel op te leggen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de drie vorderingen tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat het niet opportuun is deze nu toe te wijzen en ten uitvoer te leggen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst alle drie de vorderingen tenuitvoerlegging af. [verdachte] heeft er op dit moment meer belang bij hulp en begeleiding te krijgen. Daarnaast zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd in de bovengenoemde drie vonnissen laten vervallen, zoals verzocht door de officier van justitie.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36b, 36d, 77c, 77g, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 13 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
- bepaalt dat deze maatregel
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
twee jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
o zich laat opnemen in [instelling] of een soortgelijke zorginstelling. De opname duurt de gehele maatregel of zolang de [instelling] en de reclassering dat nodig vinden. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Betrokkene werkt, indien dit geïndiceerd is, mee met het innemen van medicatie;
o verblijft, indien geïndiceerd, aansluitend aan de klinische opname in een nog nader te bepalen instelling voor beschermd wonen, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. Betrokkene vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de Openbaar Ministerie.
o aansluitend aan de klinische opname meewerkt aan een ambulant behandeltraject, indien geïndiceerd, te bepalen door de reclassering. Betrokkene werkt, indien dit geïndiceerd is, mee met het innemen van medicatie;
o openheid geeft over zijn sociale netwerk in gesprek met de reclassering. Hij geeft de reclassering toestemming om contact te onderhouden met zijn netwerk;
o gedurende de maatregel dagbesteding heeft in de vorm van school/stage/werk;
o niet naar het buitenland gaat of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
o geen alcohol en drugs gebruikt en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle vindt plaats middels urineonderzoek en/ of ademonderzoek. De reclassering bepaalt (zolang betrokkene in [instelling] verblijft in overleg met de kliniek) hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
o bij overtreding van het middelenverbod meewerkt aan een door de reclassering bepaalde interventie, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
o legale inkomsten heeft en werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Betrokkene geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden en indien de reclassering hulp/begeleiding op dit gebied geïndiceerd vindt zal hij hier aan meewerken;
  • waarbij aan GGZ Reclassering Inforsa te Utrecht opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en hem ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de bijzondere voorwaarden
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16-059405-19;
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16-264363-19;
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16-314026-20;
- bepaalt dat de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd in de bovengenoemde drie vonnissen vervallen;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer:
 1 STK wapen, goednummer G2818345 ;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter tevens kinderrechter, mr. I.G.C. Bij de Vaate en mr. drs. S.R. van Breukelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 maart 2022.
De voorzitter en de jongste zijn rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 9 mei 2021 te Utrecht zijn moeder, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- met kracht bij haar arm en/of keel te pakken, en/of
- meerdere malen, althans eenmaal tegen het lichaam te stompen;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 9 mei 2021 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
- aan haar haren te trekken, en/of
- een of meerdere malen tegen het lichaam te slaan/stompen;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 9 mei 2021 te Utrecht [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door te roepen "ik maak haar af" en/of "ik maak jullie allemaal af";
(Artikel art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 9 mei 2021 te Utrecht een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een veerdrukpistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of vervoerd;
(Artikel art 13 lid 1 Wet wapens en munitie)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 mei 2021, genummerd 2021143120, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 73. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 9 mei 2021, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 20-21.
3.Het proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 2] van 10 mei 2021, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 34-35.
4.Het proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 2] van 10 mei 2021, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 34-35.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 9 mei 2021, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 20-21.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 9 mei 2021, opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 20-21.
7.Het proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 2] van 10 mei 2021, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 34-35.
8.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 1 maart 2022.
9.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, van 9 mei 2021, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , p. 67-68.
10.Proces-verbaal van bevindingen, categorisering vuurwapen, van 25 juni 2021, opgemaakt door [verbalisant 5] , p. 70-73.