ECLI:NL:RBMNE:2022:115

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
UTR 20/4379
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen salarisspecificatie en reiskostentarief in het kader van ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en verweerder, beide vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De eiser, die sinds 1 maart 2010 in dienst was bij verweerder, had bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificatie van oktober 2018, na het eervol ontslag dat hem op 1 juli 2018 was verleend wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Het bestreden besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eiser tegen het ontslag en de salarisspecificatie ongegrond werd verklaard, leidde tot het beroep van eiser.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op zitting, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen. Na meerdere schorsingen en indieningen van stukken, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht had op een hogere reiskostenvergoeding dan die hem was uitbetaald, en dat de afspraken die hij stelde te hebben gemaakt met zijn leidinggevende en de bedrijfsarts niet voldoende waren onderbouwd.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser in een e-mailbericht van 10 oktober 2018 zijn verlofdagen had doorgegeven, en dat verweerder deze correct had herberekend in de eindafrekening. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4379

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P. Bellod),
en
[verweerder], verweerder
(gemachtigde: mr. A.E. Schat).

Procesverloop

In het besluit van 11 juni 2018 heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 juli 2018 eervol ontslag verleend wegens langdurige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Bij brief van
23 november 2018 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificatie van oktober 2018 (het primaire besluit).
In het besluit van 13 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit, voor zover dat betrekking heeft op het eervol ontslag niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft verweerder en het bezwaar ongegrond verklaard, voor zover dat betrekking heeft op de salarisspecificatie.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, voor zover dit besluit betrekking heeft op de salarisspecificatie.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om nadere stukken in te dienen. Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 26 november 2021. Toen is het weer geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om nadere stukken in te dienen en om eiser daarop te reageren. Partijen hebben daarbij aangegeven af te zien van een nadere zitting. Verweerder heeft deze stukken ingediend bij e-mail van 29 november 2021 en eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 3 december 2021. Verweerder heeft vervolgens gereageerd bij e-mail van
9 december 2021. Bij brief van 15 december 2021 heeft de rechtbank aan partijen bericht dat het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. Eiser was sinds 1 maart 2010 in dienst bij verweerder. Sinds 28 oktober 2015 is hij arbeidsongeschikt. Per 1 februari 2018 ontving eiser een IVA-uitkering. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 31 mei 2018 bij eiser een huisbezoek afgelegd om de rechtspositionele gevolgen van de toekenning van deze uitkering te bespreken. Hierbij is onder meer gesproken over reiskosten en uitbetaling van verlofuren. Verweerder heeft eiser vervolgens per 1 juli 2018 eervol ontslag verleend. Verweerder heeft vervolgens met de salarisbetalingen van juli 2018 en van oktober 2018 de eindafrekening aan eiser betaald.
2. In het inleidend beroepschrift wordt slechts de salarisspecificatie van oktober 2018 genoemd. In deze specificatie is aan eiser € 6.541,05 betaald. Dit betrof onder meer herberekeningen en nabetalingen van uitkeringen, toeslagen, inhoudingen en verlofdagen. Uit de gronden van het beroep blijkt echter dat het beroep zich óók richt tegen de inhoud van de salarisspecificatie van juli 2018. In deze specificatie is de reiskostenvergoeding genoemd. Verweerder heeft schriftelijk en ter zitting inhoudelijk gereageerd op de beroepsgronden over de reiskosten, zodat de rechtbank aanneemt dat het beroep ook is gericht tegen de salarisspecificatie van juli 2018.
3. Eiser is het niet eens met de hoogte van de betaalde reiskostenvergoedingen en met de hoogte van de uitbetaling van niet-opgenomen vakantiedagen.
Ontvankelijkheid
4. Het bestreden besluit dateert van 13 augustus 2020. Eiser stelt dat hij hiervan pas op
13 oktober 2020 kennis heeft genomen. Verweerder heeft toegegeven dat hij niet kan aantonen dat en wanneer hij het bestreden besluit heeft verzonden. Verweerder heeft ook erkend dat het bestreden besluit niet is toegezonden aan de gemachtigde van eiser. Om die reden heeft verweerder het standpunt prijsgegeven dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat het na het verstrijken van de beroepstermijn zou zijn ingediend.xz
Reiskosten
5. Eiser voert aan dat zijn reiskosten altijd tegen hoog tarief zijn vergoed. Hij stelt dat dit zo met de bedrijfsarts en zijn leidinggevende was afgesproken. Na de laatste declaratie heeft verweerder de reiskostendeclaraties, in strijd met deze afspraak, tegen laag tarief vergoed, aldus eiser.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat met eiser is afgesproken dat hij een reiskostenvergoeding tegen hoog tarief zou ontvangen voor reizen waarbij hij meerdere locaties heeft bezocht. Dit overeenkomst artikel 7 van het Reisbesluit Binnenland. Voor dienstreizen die eiser heeft gemaakt naar locaties die met het openbaar vervoer te bereiken zijn, geldt het lage kilometertarief.
6. Bij de stukken bevindt zich een verslag van 1 juni 2018 van een huisbezoek dat de heer [A] op 31 mei 2018 bij eiser heeft afgelegd. In dit verslag is onder “Ad 3, reiskosten” onder meer het volgende vermeld:

Voor de dienstreizen die je naar locaties hebt gemaakt die met OV te bereizen zijn, geldt een tarief van 0.09 euro (…). Voor reizen waarbij je meerdere locaties hebt bezocht, geldt een tarief van 0,37 euro”.
Deze passage wordt gevolgd door een berekening van de reiskostenvergoeding, waarbij zowel hoog als laag tarief wordt genoemd. Het daar genoemde totaalbedrag van € 2.447,76 is ook genoemd op de loonstrook van juli 2018. De rechtbank leidt daaruit af dat dit bedrag is samengesteld uit reiskostenvergoedingen tegen zowel hoog als laag tarief.
7. Bij e-mailbericht van 22 september 2021 heeft verweerder de loonstroken van eiser in de periode januari 2017 tot en met januari 2018 overgelegd. Uit deze stukken blijkt niet dat aan eiser in die periode enige reiskostenvergoeding is betaald. Bij e-mailbericht van
29 november 2021 heeft verweerder een aantal loonstroken overgelegd uit de periode november 2013-maart 2016. Hierop zijn zowel vergoedingen tegen hoog als tegen laag tarief opgenomen. Ter zitting heeft de heer [A] verklaard dat alleen in uitzonderlijke gevallen tegen hoog tarief is gedeclareerd met toestemming van de leidinggevende, en dat hem van een dergelijke toestemming niet is gebleken.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, conform een gemaakte afspraak, zijn dienstreizen steeds uitbetaald zou moeten krijgen naar hoog tarief. Van een afspraak van die strekking tussen eiser met zijn leidinggevende en met de bedrijfsarts, is de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft het bestaan van een dergelijke afspraak niet met stukken onderbouwd. Ook het verslag van 1 juni 2018 geeft voor het bestaan van zo’n afspraak geen aanknopingspunten. Eiser heeft de inhoud van dat verslag niet betwist. De omstandigheid dat blijkens de loonstroken van september 2015 en
maart 2016 over de daar bedoelde perioden de reiskostenvergoedingen slechts tegen hoog tarief zijn uitbetaald, biedt ook geen aanknopingspunt voor het bestaan van een afspraak als door eiser gesteld. Andere loonstroken wijzen namelijk uit dat reiskosten (ook) tegen laag tarief zijn vergoed. De uitbetaling tegen hoog tarief in september 2015 en maart 2016 kan het gevolg zijn geweest van een onjuiste declaratie en een onterechte accordering daarvan, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht. De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
Vakantiedagen
9. Eiser voert aan dat hij bij zijn e-mailbericht van 10 oktober 2018 niet bedoeld heeft om een opgave te doen van extra verlofdagen over 2016 en 2017. Eiser beweert toen niet met verlof te zijn geweest. Hij heeft slechts de vakantiedagen van zijn kinderen doorgegeven. In beroep en ter zitting verklaart eiser dat verweerder dit verkeerd heeft begrepen, dat hij zijn e-mail van 10 oktober 2018 wat onhandig geformuleerd heeft. Hij heeft de vakantiedagen van zijn kinderen willen opgegeven en níet zijn extra verlofdagen. Eiser stelt dat verweerder deze opgave ten onrechte als extra verlofdagen heeft aangemerkt en dat verweerder die extra verlofdagen bij de eindafrekening ten onrechte heeft herberekend.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser in een e-mailbericht van
10 oktober 2018 wel degelijk zijn verlofdagen heeft doorgegeven. Volgens verweerder heeft hij de genoemde dagen in de eindafrekening dan ook terecht herberekend.
10. Bij de stukken bevindt zich een print van een e-mailbericht van eiser aan [A] , werkzaam bij verweerder, van 10 oktober 2018, waarin onder meer het volgende is vermeld:

Ik moet er nog even doorheen maar zag dat ik per ongeluk mijn UWV bericht en verlofdagen niet had toegevoegd. Aangezien dat [B] de 10e kon stuur ik hierbij mijn verlofdagen door.”
In dit mailbericht zijn vervolgens enige data uit 2016 en 2017 vermeld, die verweerder -zo begrijpt de rechtbank- als opgenomen verlofdagen heeft verrekend in het bestreden besluit.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit de tekst van dit bericht heeft mogen begrijpen dat eiser hiermee zijn opgenomen verlofdagen heeft opgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de tekst van het e-mailbericht niet af te leiden dat eiser beoogd heeft om de vakantiedagen van zijn kinderen door te geven. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat er van zijn kant sprake is geweest van een vergissing of van een onduidelijk geredigeerde e-mail. De rechtbank ziet ook niet in waarom eiser aanleiding zou hebben gezien om verweerder in kennis te stellen van de vakantiedagen van zijn kinderen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

12. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft dus in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 18 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om deze uitspraak
rechter

mede te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.