ECLI:NL:RBMNE:2022:1149

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
UTR 22/ 514
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging tijdelijke omgevingsvergunning voor horecapaviljoen in Utrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de verlenging van een tijdelijke omgevingsvergunning voor het bouwen van een horecapaviljoen in Utrecht. De vergunninghouder had op 6 juli 2016 een vergunning aangevraagd voor het bouwen van een tijdelijk horecapaviljoen op een specifiek perceel. De gemeente Utrecht had eerder tijdelijke omgevingsvergunningen verleend, maar de vergunning was in december 2021 opnieuw verlengd tot 31 oktober 2022. Verzoekers, waaronder de Utrechtse Bomenstichting, maakten bezwaar tegen deze verlenging en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 9 maart 2022 werd het bezwaar van verzoekers besproken. De voorzieningenrechter overwoog dat de gemeente mogelijk niet-ontvankelijkheid van het bezwaar zou kunnen aanvoeren, omdat het bezwaar te laat zou zijn ingediend. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar was, omdat niet duidelijk was wanneer het bestreden besluit precies was verzonden. De voorzieningenrechter ging verder in op de argumenten van verzoekers, die stelden dat de verlenging van de vergunning in strijd was met eerdere toezeggingen van de gemeente en dat het de woon- en leefomgeving negatief beïnvloedde.

Uiteindelijk oordeelde de voorzieningenrechter dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten om de tijdelijke vergunning te verlengen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de belangen van de vergunninghouder en de gemeente zwaarder wogen dan die van de verzoekers. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig was en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. De uitspraak werd gedaan door mr. E.M. van der Linde, met mr. M.S.D. de Weerd als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/514
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 maart 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster ] en Utrechtse Bomenstichting , te [plaats] , verzoekers

(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: A. Bil).
Als derde-partij heeft aan deze voorlopige voorzieningenprocedure deelgenomen:
[derde-partij], te [plaats] , vergunninghouder.

Inleiding

Vergunninghouder heeft op 6 juli 2016 een vergunning aangevraagd voor het bouwen van een tijdelijk horecapaviljoen (restaurant categorie D1) op het perceel [adres] in [plaats] (het perceel).
Op 29 september 2016 heeft verweerder besloten de gevraagde tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen tot uiterlijk 31 oktober 2017. De vergunning ziet op de activiteiten bouw en afwijken van de bestemming. Hierna heeft verweerder nog vier besluiten tijdelijke omgevingsvergunningen verleend voor het verlengen van de tijdelijke omgevingsvergunning op het perceel telkens voor een jaar.
Bij besluit van 21 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan vergunninghouder verleende tijdelijke omgevingsvergunning voor het bouwen van een tijdelijk horecapaviljoen op het perceel verlengd tot 31 oktober 2022.
Verzoekers hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2022. Namens verzoekers zijn verschenen hun gemachtigde. Ook zijn verschenen [A] , penningmeester en
[B] , bestuurslid van [verzoekster ] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor vergunninghouder is de exploitant
[C] verschenen.

Overwegingen

Spoedeisend belang
1. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
Vergunninghouder heeft toegelicht dat hij het paviljoen op 25 maart 2022 wil openen.
Gelet daarop acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
Ontvankelijkheid bezwaar
2. Verweerder heeft in het verweerschrift en op de zitting toegelicht dat hij voornemens is het bezwaar van verzoekster [verzoekster ] niet-ontvankelijk te verklaren Verweerder stelt dat het bestreden besluit op dinsdag 21 december 2021 is verzonden aan vergunninghouder en dat de vergunning hierdoor bekend is gemaakt. Een bezwaar indienen was tot en met dinsdag 1 februari 2022 mogelijk. Verzoekster [verzoekster ] heeft op woensdag 2 februari 2022 haar bezwaar ingediend en dat is te laat. Niet is gebleken dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Verweerder stelt dat er daarom geen connexiteit is met het verzoek van verzoekster [verzoekster ] .
3. De voorzieningenrechter gaat vooralsnog ervan uit dat het bezwaar ontvankelijk is. Hierbij neemt zij in aanmerking dat niet duidelijk is op welke datum het bestreden besluit verzonden is en daarmee bekend is gemaakt. In het geval verweerder wordt gevolgd dat het bestreden besluit op 21 december 2021 bekend is gemaakt, is de laatste dag van de bezwaartermijn 1 februari 2022 en is het bezwaar een dag te laat. De voorzieningenrechter is van oordeel dat die overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar moet worden geacht. In het Gemeenteblad, de officiële uitgave van de gemeente Utrecht, van
28 december 2021 staat vermeld dat de bezwaartermijn op 23 december 2021 start. Gelet op die vermelding heeft verzoekster mogen uitgaan van die startdatum van de bezwaartermijn en is het bezwaar tijdig ingediend. De stelling van verweerder dat verzoekster [verzoekster ] juridisch deskundig is en bekend was met de datum van het besluit en dus met de einddatum van de wettelijke bezwaartermijn, volgt de voorzieningenrechter niet. Het was immers niet duidelijk op welke datum het bestreden besluit was verzonden. Ook al zou het bezwaar dan te laat zijn ingediend dan is de overschrijding ook om die reden verschoonbaar te achten.
Het verzoek
4. Verzoekers vinden het onterecht dat verweerder opnieuw de tijdelijk verleende omgevingsvergunning heeft verlengd. De verlenging is in strijd met de toezegging van verweerder in het voorgaande besluit dat voor de laatste keer medewerking zou worden verleend aan een verlenging van de termijn van één jaar tot 31 oktober 2021. Nu verweerder opnieuw heeft verlengd met een jaar zonder zorgvuldige onderbouwing, komt er nog steeds geen einde aan de aantasting van het woon- en leefklimaat in [wijk] waar al veel horeca is. Verzoekers stellen dat de aanvraag voor verweerder een goed excuus is om nog geen begin te maken met de voorgenomen (groen)ontwikkeling van het ‘park [park] ’. Zolang het paviljoen er staat, wordt er geen boom geplant. Het verlenen van de vergunning in afwijking van de bestemming is strijdig met de Omgevingsvisie Binnenstad 2040 (Omgevingsvisie). Verzoekers wijzen in dat verband op het besluit van verweerder van 3 januari 2022 waarbij wel een omgevingsvergunning is geweigerd en die weigering mede gebaseerd is op de Omgevingsvisie.
Het beoordelingskader
5. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als de omgevingsvergunning zodanig gebrekkig is dat deze in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak daarom eerst een voorlopig oordeel over de vraag of de omgevingsvergunning rechtmatig is of niet. Daarna zal zij beoordelen of de belangen van verzoekers om de omgevingsvergunning te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college en vergunninghouder om de omgevingsvergunning in stand te laten. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoekers.
6. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
7. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding aan te nemen dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
Verweerder heeft toegelicht waarom hij ondanks het eerdere besluit dat de tijdelijke omgevingsvergunning niet meer opnieuw zal worden verlengd, geen grond zag om de gevraagde omgevingsvergunning voor de periode tot 31 oktober 2022 te weigeren. De situatie bleek bij de besluitvorming in december 2021 anders te zijn dan bij de vorige vergunningverlening was verwacht. Er was op dat moment nog geen zicht op de daadwerkelijke inrichting van het park [park] als singelpark en er was voor de uitvoering van de plannen - vergroening van het perceel - voor het jaar 2022 nog geen budget gereserveerd. Voor verweerder is duidelijk dat het perceel en het tijdelijke horecapaviljoen niet voldoet aan het wensbeeld van het singelpark, zoals beschreven in de in juni 2021 goedgekeurde Omgevingsvisie. Bij zijn besluit de tijdelijke vergunning toch te verlengen, heeft meegewogen de in november 2021 door de gemeenteraad aangenomen motie. In die motie is de opdracht aan verweerder gegeven om met omwonenden en belanghebbenden te komen tot een permanente invulling van het perceel als onderdeel van de grotere gebiedsontwikkeling en tot dat moment opnieuw ruimte te geven voor initiatieven uit de stad voor horeca op het perceel.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder gemotiveerd toegelicht waarom hij in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het verlengen van de tijdelijke omgevingsvergunning tot 31 oktober 2022 geen belemmering vormt voor de uitvoering van de plannen. De Omgevingsvisie is inmiddels bekrachtigd door de gemeenteraad en verweerder heeft benadrukt dat uit de Omgevingsvisie volgt dat het perceel niet geschikt is voor permanente vestiging van een horecapaviljoen. De voorzieningenrechter ziet dan ook vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat de tijdelijke omgevingsvergunning als onrechtmatig moet worden beoordeeld.
Belangenafweging
9. Verzoekers vinden dat verweerder het belang van de aanwezigheid van horeca en het belang van vergunninghouder ten onrechte heeft laten prevaleren in een gebied dat de bestemming groen en park heeft en deel uitmaakt van de groene singelstructuur. Verzoekers vinden dat de belangen van omwonenden en hun woon- en leefomgeving zwaarder meegewogen hadden moeten worden in de afwegingen van verweerder.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat het belang van verzoekers waarop zij in deze procedure doelen, niet met de gevraagde schorsing van het bestreden besluit kan worden bereikt. Verweerder heeft inzichtelijk gemotiveerd dat ook in het geval hij de bestreden tijdelijke vergunning niet had verleend, de plannen, zoals de groenvoorziening, niet al in 2022 versneld zoals verzoekers voorstaan, kunnen worden uitgevoerd. De verwijzing naar de geweigerde omgevingsvergunning met betrekking tot het tijdelijke platform in de Singel gaat hier dan ook niet op. Verzoekers hebben verder niet nader toegelicht dat sprake is van overmatige overlast voor omwonenden als gevolg van het bestreden besluit.
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder gelet op de geschetste situatie op dat moment bij afweging van de belangen in redelijkheid kunnen besluiten om de tijdelijke vergunning te verlengen tot uiterlijk 31 oktober 2022.
Conclusie
12. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 maart 2022 en wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.