ECLI:NL:RBMNE:2022:1144

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
9691746 MV EXPL 22-33 PM/45352
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van asielzoekerscentrum na weigering van passende woonruimte in verband met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) een kort geding aangespannen tegen een gedaagde die in een asielzoekerscentrum (AZC) verbleef. De gedaagde had een aanbod voor passende woonruimte in de gemeente [plaatsnaam 2] geweigerd, wat volgens COA leidde tot het einde van zijn recht op opvang. De procedure begon met een dagvaarding op 18 februari 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 16 maart 2022. De gedaagde had eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen en was in behandeling voor psychische klachten. COA stelde dat de gedaagde onrechtmatig in het AZC verbleef en vorderde ontruiming.

De kantonrechter oordeelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de strikte regels van de huisvestingsprocedure rechtvaardigden. De gedaagde had aangegeven dat hij de aangeboden woning te klein vond en dat hij emotioneel in een moeilijke situatie verkeerde, wat zijn beslissing om de woning te weigeren beïnvloedde. Ondanks dat COA herhaaldelijk had gewezen op de consequenties van de weigering, was de kantonrechter van mening dat COA niet voldoende had gedaan om de gedaagde te ondersteunen in zijn situatie. De rechter besloot dat de gedaagde nogmaals een passende woning aangeboden moest krijgen voordat hij uit het AZC gezet kon worden.

De vordering van COA werd afgewezen en COA werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en het in acht nemen van de psychische toestand van asielzoekers in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 9691746 MV EXPL 22-33 PM/45352
Kort geding vonnis van 30 maart 2022
inzake
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
wonende te Den Haag,
verder ook te noemen COA, in mannelijk enkelvoud,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.M.A. Dijkman,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. W.G. Fischer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties, van 18 februari 2022;
  • het verweerschrift van [gedaagde] ;
  • de pleitnota van COA.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 maart 2022. Daarbij waren twee advocaten, mr. D.C.M. Wijnen en mr. A.M.A. Dijkman, namens COA en [gedaagde] met zijn advocaat aanwezig.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 7 juni 2017 een asielaanvraag ingediend. Bij beschikking van 6 augustus 2021 heeft [gedaagde] met ingang van 8 juni 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen.
2.2.
COA heeft bij vooraankondiging van 7 augustus 2021 aan [gedaagde] medegedeeld dat hij met het verkrijgen van een verblijfsvergunning in aanmerking komt voor huisvesting in een gemeente. Daarbij is uitgelegd dat de gemeente dwingend en éénmalig passende woonruimte zal aanbieden. Er is op gewezen dat indien aangeboden passende woonruimte wordt geweigerd, gedaagde gehouden is het AZC te verlaten.
2.3.
Op 10 augustus 2021 heeft een huisvestingsgesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van de opvanglocatie in [plaatsnaam 1] en [gedaagde] . De inhoud van het gesprek is vastgelegd in formulier (hierna: het B06-formulier). [gedaagde] heeft in het gesprek aangegeven dat hij in behandeling is bij ‘ [instelling] in [plaatsnaam 2] ’ en dat hij voorkeur heeft voor een plaatsing in de gemeente [plaatsnaam 1] of [plaatsnaam 2] . Dat is op het formulier genoteerd.
2.4.
Op 29 oktober 2021 is aan [gedaagde] een passende woning aangeboden aan de [adres] in [plaatsnaam 2] .
2.5.
[gedaagde] is op 9 november 2021 uitgenodigd om het huurcontract te tekenen. [gedaagde] heeft zich op 8 november 2021 afgemeld vanwege corona-gerelateerde klachten. Op 17 november 2021 is [gedaagde] opnieuw uitgenodigd om het contract op 25 november 2021 te ondertekenen. [gedaagde] heeft zich op 23 november 2021 weer afgemeld. [gedaagde] heeft bij beide afmeldingen aangegeven dat zijn voorkeur om gehuisvest te worden niet uitgaat naar [plaatsnaam 2] maar naar [plaatsnaam 1] .
2.6.
Op 6 december 2021 heeft een gesprek tussen een locatiemedewerker van het AZC en [gedaagde] plaatsgevonden over de weigering van de woning door [gedaagde] . Van dat gesprek is een verslag opgemaakt (hierna: het B10-formulier). Op het formulier staat, onder andere:
1.
Heeft betrokkene de vooraankondigingsbrief ontvangen?
Ja (aangekruist)
2.
Informatie die betrokkene op bijlage 6 vermeld heeft:
Ja (aangekruist)
3.
Heeft betrokkene naar eigen zeggen informatie ontvangen over de huisvestingsprocedure?
Ja (aangekruist)
4.
Is betrokkene duidelijk aan welke eisen men moet voldoen om in een bepaalde gemeente geplaatst te worden?
Ja (aangekruist)
5.
Is het betrokkene duidelijk dat de gemeente betrokkene een woonruimte heeft aangeboden op grond van de door betrokkene opgegeven informatie op bijlage 6?
Ja (aangekruist)
Redenen die betrokkene opgegeven heeft om de passende huisvesting te weigeren:
o
De studio is veel te klein en dat accepteer ik niet omdat ik veel te lang heb moeten wachten op een vergunning.
o
De gemeente zegt dat ik met het COA moet praten zodat het COA mij een andere woning en gemeente kan geven maar nu wordt ik alleen maar gedwongen door COA om de woning te accepteren. En dat doe ik niet. Ik kan er absoluut niet tegen dat ik zo behandeld wordt.
6.
Is betrokkene zich bewust van de consequenties van zijn/haar woningweigering?
Nee (aangekruist)
7.
(…)
8.
Komt betrokkene alsnog terug op de woningweigering?
Nee (aangekruist)
9.
Is het de betrokkene duidelijk dat hij/zij de eerste werkdag volgend op dit gesprek aanwezig dient te zijn om het bericht inzake zijn/haar woningweigering te ontvangen?
Nee (aangekruist)
10.
(…)
11.
Is het de betrokkene duidelijk dat hij/zij uiterlijk op het moment van ontvangst van het bericht de woonruimte nog kan accepteren en dat als hij/zij volhardt in de weigering dat de woonruimte dan niet langer voor betrokkene beschikbaar is en de verstrekkingen eindigen?
Nee (aangekruist)
Ruimte voor overige opmerkingen:
o
[gedaagde] is 2 maal niet op de uitnodiging voor het éérste Woningweigeringsgesprek verschenen en halverwege het uiteindelijke gesprek is hij uit de spreekkamer weggelopen en niet meer teruggekeerd. Ook al hebben we hem proberen terug te halen, hij wil absoluut niet meer met ons praten.
12.
Het geen overig is besproken
Tijdens het HV-gesprek op 10-08-2021 is het volgende besproken/vastgelegd; Meneer is van mening dat hij prioriteit moet krijgen bij het verkrijgen van een woning omdat hij al 12 jaar in de NL is, daarnaast spreekt meneer ook uit dat hij absoluut niet in een gedeelde woning kan wonen, hij verwijst hierbij naar zijn behandelaar. Voor beide argumenten is een SMA aangevraagd. Verder geen (harde-)Plaatsingscriteria. Wenst in de gem. [plaatsnaam 1] of [plaatsnaam 2] te worden gehuisvest.
2.7.
COA heeft de weigering van [gedaagde] heroverwogen. Na de heroverweging heeft het COA besloten dat de aangeboden woning passend is en dat de woningweigering onterecht is.
2.8.
Op 15 december 2021 heeft een tweede woningweigeringsgesprek met [gedaagde] plaatsgevonden, waarin aan [gedaagde] is medegedeeld dat de woningweigering onterecht is bevonden. [gedaagde] is gewezen op de gevolgen van de weigering en is een laatste kans geboden om de woning in [plaatsnaam 2] alsnog binnen 24 uur te accepteren. Ook is medegedeeld dat de verstrekkingen van [gedaagde] zullen eindigen als hij ook na 24 uur bij de weigering blijft. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt (hierna: B11a-formulier). Op het formulier zijn twee vakjes niet aangekruist, te weten:

Betrokkene is medegedeeld dat het eindigen van de verstrekkingen inhoudt dat hij/zij geen recht op geld, op verzekeringen, op onderdak, en andere Rva-verstrekkingen meer heeft. Betrokkene moet de opvanglocatie/KCO-woning verlaten. Wanneer betrokkene de opvanglocatie/KCO-woning niet verlaat, zal er een ontruimingsprocedure gestart worden.

Betrokkene krijgt een kopie van dit verslag mee.
2.9.
[gedaagde] heeft de spreekkamer na de gesprekken op 6 december 2021 en 15 december 2021 geëmotioneerd verlaten. COA heeft bij het Bureau Veiligheid een melding gemaakt van een bedreigende bejegening door [gedaagde] . Ook heeft COA een melding gemaakt bij de lokale GezondheidsZorg Asielzoekers (hierna: GZA). De GZA heeft [gedaagde] uitgenodigd voor een gesprek, maar [gedaagde] is daar niet op ingegaan.
2.10.
[gedaagde] is niet teruggekomen van de weigering om de woning in [plaatsnaam 2] te accepteren.
2.11.
Op 31 januari 2022 en op 7 februari 2022 heeft de heer [A] , een medewerker van vluchtelingenwerk Nederland (hierna: [A] ), verzocht om de ontruimingsprocedure in verband met de medische situatie van [gedaagde] aan te houden. COA heeft [A] laten weten geen reden te zien om zijn standpunt te herzien en niet af te zien van de ontruiming.

3.Het geschil

3.1.
COA vordert - samengevat - dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot ontruiming van zijn verblijfsruimte in het Asielzoekerscentrum in [plaatsnaam 1] (hierna: het AZC). Ter onderbouwing van de vordering stelt COA dat het recht op opvang van [gedaagde] is geëindigd, omdat hij een aanbod tot passende huisvesting in de gemeente [plaatsnaam 2] heeft geweigerd. COA verwijst naar artikel 7 lid 1 sub a van de Regeling verstrekking asielzoekers en andere categorieën 2005 (hierna: Rva 2005) in samenhang met artikel 44 Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Als gevolg daarvan verblijft [gedaagde] onrechtmatig in het AZC. Volgens het COA heeft hij alles gedaan wat van hem verwacht kon worden om de bemiddeling tot een succes te maken.
3.2.
[gedaagde] heeft in de procedure bevestigd dat aan hem een passende woonruimte aangeboden is. [gedaagde] heeft tegen de vordering aangevoerd dat hij de consequenties van de weigering niet heeft kunnen overzien en dat de weigering hem niet kan worden toegerekend. [gedaagde] doet een beroep op zijn medische en psychische omstandigheden. Volgens [gedaagde] had COA zijn behandelaar of iemand anders die [gedaagde] vertrouwde, moeten betrekken toen duidelijk werd dat hij de woning op irrationele gronden weigerde. [gedaagde] voert daartoe - samengevat - de volgende omstandigheden aan:
  • uit de formulieren B10 en B11a blijkt dat hij de consequenties van de weigering niet heeft begrepen;
  • de hevige emotionele toestand waarin [gedaagde] is geraakt, heeft een medische grondslag (toegelicht in de e-mail van [B] , Gz-psycholoog bij [instelling] , Behandelaar van [gedaagde] , hierna: de behandelaar)
  • COA was bekend met de medische situatie van [gedaagde] ;
  • COA heeft bij de woningweigering geen acht geslagen op de reeds bekende medische problemen;
  • COA heeft genoeg signalen gezien om de GZA te waarschuwen;
  • de behandelaar schrijft in haar e-mail dat zij contact heeft gehad met de huisarts van het AZC en dat de huisarts zich ook grote zorgen maakte om het psychisch welbevinden van [gedaagde] ;
  • het is de behandelaar van [gedaagde] , ondanks vele pogingen, niet gelukt om met COA in contact komen;
  • ook Vluchtelingenwerk heeft bij COA alarm geslagen;
  • COA heeft niet adequaat op alle signalen gereageerd.
De advocaat van [gedaagde] heeft daarnaast gewezen op het belang van [gedaagde] om zijn traumabehandeling te blijven kunnen ondergaan. Dat is niet mogelijk als [gedaagde] dakloos wordt.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden die COA naar voren heeft gebracht voldoende spoedeisend belang.
4.2.
Bij de beoordeling wordt voorop gesteld dat het noodzakelijk en begrijpelijk is dat COA, in het kader van de uitvoerbaarheid, de krappe opvangcapaciteit en de politieke maatschappelijke belangen, strikte regels hanteert. Die regels houden in dat aan een vergunninghouder éénmalig passende woonruimte wordt aangeboden. Weigering van een passende woning leidt tot beëindiging van de opvang in het AZC. Tussen partijen staat vast dat aan [gedaagde] een passende woning is aangeboden en dat deze woning door [gedaagde] is geweigerd. Dit betekent dat [gedaagde] in beginsel het AZC moet verlaten.
De vraag is hier of de omstandigheden van het geval ertoe nopen om een uitzondering op de strikte regels te maken (vgl. Gerechtshof Amsterdam 26 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:200).
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die een uitzondering op de strikte regels van de huisvestingsprocedure rechtvaardigen en dat een belangenafweging dan ook in het voordeel van [gedaagde] moet uitvallen. De volgende omstandigheden zijn daarbij van belang.
4.4.
COA was ervan op de hoogte dat [gedaagde] voor psychische klachten in behandeling is bij [instelling] [plaatsnaam 2] , zo blijkt uit het B06-formulier. Zowel bij het eerste als bij het tweede woningweigeringsgesprek is [gedaagde] hevig geëmotioneerd weggelopen. Hoewel vaststaat dat [gedaagde] herhaaldelijk op de consequenties van de woningweigering is gewezen, is op het B10-formulier door COA toch genoteerd dat [gedaagde] zich niet bewust was van de consequenties van de woningweigering. De weigeringsgronden die [gedaagde] kenbaar heeft gemaakt (onder andere dat de aangeboden woning te klein is) in combinatie met zijn hevige emotionele reactie, duiden erop dat [gedaagde] niet rationeel handelde. De behandelaar heeft in de toelichtende e-mail van 9 februari 2022 en de bijlage verklaard dat [gedaagde] op een irreële manier gedreven was om zijn familie te vinden en zijn gezin te herenigen binnen de drie maanden die daarvoor stonden. De behandelaar schrijft dat [gedaagde] tekenen van dissociatie kan vertonen indien hij grote stress ervaart. [gedaagde] raakt dan in zichzelf gekeerd en neemt zijn omgeving niet meer goed waar. [gedaagde] voelde zich al langere tijd zeer gestrest en ging gebukt onder zware schuldgevoelens, spanningsklachten en concentratie- en aandachtsproblemen, waardoor zijn stemming verslechterde en relativeringsvermogen verminderde.
Kennelijk heeft COA in de reactie van [gedaagde] ook aanleiding gezien om een melding te maken bij de lokale GezondheidsZorg Asielzoekers en om de huisarts van het AZC te informeren. De behandelaar schrijft in de bijlage bij de e-mail van 9 februari 2022 dat de huisarts van het AZC haar in december 2021 benaderd heeft omdat zij zich (ook) grote zorgen maakte om het psychisch welbevinden van [gedaagde] . De behandelaar schrijft dat zij op 21 december 2021 is gebeld door iemand van ‘ [.] ’ en dat zij vervolgens uitvoerig heeft geprobeerd om met COA in contact te komen, maar dit ondanks vele pogingen niet is gelukt.
Hoewel COA op de hoogte was van de psychische behandeling die [gedaagde] onderging, de verslechtering van zijn psychische gesteldheid en er meerdere indicaties waren dat [gedaagde] de consequenties van de woningweigering niet kon overzien, heeft COA geen nadere stappen ondernomen om [gedaagde] tot rede en inzicht te brengen. De kantonrechter acht daarbij van belang dat iemand van ‘ [.] ’ op goede gronden contact heeft opgenomen met de behandelaar van [gedaagde] , maar COA heeft die reactie niet afgewacht of nog een poging tot contact ondernomen (COA was vervolgens voor de behandelaar onbereikbaar). Tussen de huisarts van het AZC en de behandelaar is wel contact geweest, maar de gedeelde zorgen hebben niet geleid tot nadere acties van COA om de behandelaar of een andere vertrouwenspersoon te betrekken. Daarmee heeft COA niet de zorgvuldigheid in acht genomen die in deze bijzondere situatie van hem had mogen worden verwacht. Naar het oordeel van de kantonrechter rechtvaardigen deze bijzondere omstandigheden dat COA alsnog éénmaal [gedaagde] een andere passende woning aanbiedt, alvorens hem uit het AZC te zetten.
4.5.
Een belangenafweging leidt niet tot een andere uitkomst. COA heeft gesteld dat [gedaagde] medewerkers op een bedreigende manier zou hebben benaderd door keelsnij-bewegingen te maken en tegen hen te schreeuwen. [gedaagde] heeft weersproken dat hij de medewerkers heeft bedreigd en heeft op de zitting toegelicht dat hij met zijn hand het gebaar heeft gemaakt dat de situatie hem tot ‘hier’ (wijzend boven zijn hoofd) zat. Of sprake is geweest van een bedreiging door [gedaagde] , staat zodoende niet vast.
COA heeft daarnaast het tekort aan opvangplekken benadrukt. COA stelt dat haar financiële belangen en het politiek maatschappelijk krachtenveld, waaronder de toenemende toestroom van vluchtelingen uit onder meer Afghanistan en Oekraïne, het (spoedeisend) belang bij de gevraagde voorzieningen onderstrepen. Tegenover het belang van COA staat het belang van [gedaagde] om, gelet op zijn medische en psychische situatie, een traumabehandeling te kunnen blijven ondergaan. Een stabiele leefomgeving is daarbij van groot belang. Als [gedaagde] dakloos wordt, kan hij niet langer behandeld worden. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval, mede gelet op de bijzondere omstandigheden zoals besproken onder 4.4., een zwaarder gewicht moet worden toegekend aan het belang van [gedaagde] dan aan het algemeen belang van COA.
4.6.
Het voorgaande betekent, mede gelet op de grote belangen van [gedaagde] , dat de gevorderde voorziening moet worden afgewezen.
4.7.
COA zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld. De kosten van [gedaagde] worden begroot op € 498,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt COA tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 498,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022.