ECLI:NL:RBMNE:2022:1143

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
9332876 UC EXPL 21-5023
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over bedwantsen in gehuurde camper; stelplicht en bewijslast toerekening gebrek aan huurder; huurvermindering; verhuurder niet verplicht tot schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, die in juli 2018 een camper huurde van gedaagde, schadevergoeding geëist vanwege de aanwezigheid van bedwantsen in de camper. Eiser heeft gesteld dat zijn gezin na enkele dagen vakantie in de camper last kreeg van bedwantsen, wat leidde tot hoge kosten voor ongediertebestrijding in zijn woning. Eiser vorderde terugbetaling van de huursom en schadevergoeding, in totaal € 12.805,45. Gedaagde betwistte de claims en stelde dat de bedwantsen niet in de camper aanwezig waren bij aanvang van de huur. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een gebrek in de gehuurde camper, waardoor eiser recht had op huurvermindering. De rechter bepaalde dat gedaagde € 1.239 aan eiser moest terugbetalen, maar wees de vordering tot schadevergoeding af. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde niet aansprakelijk was voor de schade, omdat de stelplicht en bewijslast voor de aanwezigheid van bedwantsen bij aanvang van de huur bij eiser lag. De rechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de bedwantsen al in de camper aanwezig waren bij het aangaan van de huurovereenkomst. Eiser werd ook veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 746,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9332876 UC EXPL 21-5023 EAdV/51469
Vonnis van 23 maart 2022
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. C.R. Post, verbonden aan Post Juridische Diensten te Assen,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. T.J. van Veen, advocaat te Ede.

1.De procedure

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 17 juni 2021 met 18 producties;
  • het tussenvonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 7 juli 2021 waarmee de zaak is verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht;
  • de conclusie van antwoord met producties 19 en 20.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2022. [eiser] en [gedaagde] zijn beiden in persoon aanwezig geweest en bijgestaan door de gemachtigden.
Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen tijdens de zitting is besproken.
1.3.
Na sluiting van de mondelinge behandeling is een datum voor vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] heeft in juli 2018 via de website van [onderneming 1] B.V. de camper van [gedaagde] gehuurd om daarmee met zijn gezin drie weken op vakantie te gaan naar Frankrijk. Volgens [eiser] is na enkele dagen gebleken dat er bedwantsen in de camper zaten en heeft zijn gezin daar zo veel last van gekregen dat zij niet meer in de camper konden slapen. Thuisgekomen heeft [eiser] een onderzoek laten doen door het bedrijf [onderneming 2] . Het onderzoek is uitgevoerd op 2 augustus 2018. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van twee gecertificeerde speurhonden. Volgens [eiser] is uit het onderzoek gebleken dat de bedwantsen vanuit de gehuurde camper ook in zijn woning zijn gekomen. Hij heeft de bedwantsen in zijn woning professioneel laten bestrijden en daarvoor hoge kosten moeten maken.
2.2.
[eiser] vordert van [gedaagde] terugbetaling van de huursom en vergoeding van geleden schade vanwege onder meer kosten van de bestrijding van de bedwantsen in zijn woning en vanwege gederfd vakantiegenot. Ook vordert hij de kosten van de aanschaf van een mobiele airco omdat de airco in de camper niet bleek te werken. In totaal vordert hij een bedrag van € 12.805,45, te vermeerderen met (buiten) gerechtelijke kosten en rente.
2.3.
Volgens [gedaagde] blijkt uit het onderzoek van [onderneming 2] niet dat de bedwantsen bij aanvang van de huur al in de camper zaten en ook niet dat de bedwantsen vanuit de camper in de woning van [eiser] zijn gekomen. Hij vindt het vanwege het tijdsverloop en de aanwezigheid van bedwantsen op verschillende plekken in de woning meer aannemelijk dat [eiser] en zijn gezin de bedwantsen in de camper hebben gebracht. [gedaagde] heeft verder verklaard dat hij de camper voor het ingaan van de huur zelf schoon heeft gemaakt, dat hij toen geen sporen van bedwantsen heeft gezien of geroken en dat hij zelf later ook geen last heeft gekregen van jeuk of beten. [gedaagde] heeft bovendien een schriftelijke verklaring van de vorige huurder overgelegd. In die verklaring staat dat het gezin van de vorige huurder nergens last van heeft gehad, niet tijdens en ook niet na de vakantie.

3.Wat vindt de kantonrechter ervan?

Gebrek? Ja.

3.1.
Elke staat of eigenschap van een gehuurde zaak die het genot daarvan beperkt, is op grond van artikel 7:204 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een gebrek,
tenzijde aanwezigheid van die staat of eigenschap aan de huurder is toe te rekenen. Het begrip gebrek heeft een ruime betekenis. Daaronder valt ook de aanwezigheid van ongedierte zoals bedwantsen. In deze zaak gaat het om de
tenzij. De stelplicht en de bewijslast van de uitzondering, toerekening aan de huurder, ligt bij de verhuurder.
3.2.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op de
tenzij.Hij heeft ter onderbouwing gewezen op de cyclus van de bedwants. Uit gegevens van het RIVM volgt dat een volwassen bedwants die zich heeft bediend van menselijk bloed, in vier weken tijd vijf tot acht eieren per dag legt die na vier tot twaalf dagen uitkomen, afhankelijk van temperatuur en luchtvochtigheid. Als een mens wordt gebeten door de bedwants, treedt de allergische reactie in de regel op na één tot negen dagen. Vanwege deze cyclus en de korte tijd waarin in het algemeen een allergische rectie optreedt, valt inderdaad niet uit te sluiten dat [eiser] en zijn gezin zijn gebeten door bedwantsen die na 11 juli 2018 in de camper zijn gekomen. [eiser] heeft de camper namelijk op woensdag 11 juli 2018 ter beschikking gekregen. Hij is op maandag 16 juli 2018 op vakantie gegaan en zijn gezin heeft pas in de nacht van donderdag 19 op vrijdag 20 juli 2018 last gekregen van jeuk en bultjes. Maar voldoende zekerheid geeft het tijdsverloop niet, ook niet in combinatie met de schriftelijke verklaring van de vorige huurder dat zijn gezin nergens last van heeft gehad. De ene persoon reageert nu eenmaal veel gevoeliger op de beten van bedwantsen dan de andere. Bovendien kan de aanwezigheid van een paar bedwantsen, die mogelijk toch ook al tijdens de vorige huurperiode in de camper waren, relatief snel uitgroeien tot een plaag, zeker als het erg warm is zoals in de zomer van 2018. Het rapport van [onderneming 2] kan ook niet tot een ander oordeel leiden. Dat rapport is heel summier. Het vermeldt alleen dat het gedrag van de honden op 2 augustus 2018 wees op de aanwezigheid van bedwantsen in de camper en in de woning van [eiser] (in twee slaapkamers en een opslagruimte met koffers in de kelder). In het rapport staat niet dat er levende of dode bedwantsen of bloedsporen zijn gevonden. In het rapport staat ook niets over de vermoedelijke ouderdom van de plaag in de camper en in de woning. Het rapport levert dus geen bewijs dat [eiser] en zijn gezin zijn gebeten door bedwantsen die na het ingaan van de huur in de camper zijn gekomen.
Huurvermindering? Ja.
3.3.
Omdat [gedaagde] geen beroep kan doen op de
tenzijlevert de aanwezigheid van bedwantsen in de camper een gebrek op in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. [gedaagde] had dit gebrek op verlangen van [eiser] moeten verhelpen. Dat staat in artikel 7:206 lid 1 BW. [gedaagde] heeft nog een beroep gedaan op de tweede
tenzijin de bepaling uit lid 2 van artikel 206 BW. Dat is de uitzondering dat een huurder kleine herstellingen zelf en op eigen kosten moet doen. Ook het beroep op deze tweede
tenzijslaagt niet. Een huurder van een camper kan bedwantsen namelijk niet eenvoudig zelf bestrijden. Daarvoor is de hulp van een gespecialiseerd bedrijf nodig en daarom kwalificeert de bestrijding van bedwantsen niet als een kleine herstelling.
3.4.
Omdat [eiser] en zijn gezin vanwege de bedwantsen niet meer in de camper konden slapen, heeft [eiser] op grond van artikel 7:207 BW recht op vermindering van de huurprijs vanaf de dag waarop hij van het gebrek behoorlijk kennis heeft gegeven of waarop het gebrek reeds in voldoende mate bekend was om tot maatregelen over te gaan. Die dag is zaterdag 21 juli 2018. [gedaagde] was tijdens de huurperiode zelf op vakantie in Corsica. Partijen hebben telefonisch contact gehad en [eiser] heeft aan [gedaagde] gevraagd om vervangend vervoer te regelen. [gedaagde] heeft dat verzoek aan zijn verzekeraar gemeld, maar de polis bood daarvoor geen dekking. De kantonrechter zal de huurprijs naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid terugbrengen met de helft. Daarbij is ook rekening gehouden met het gebrek aan de airco waarvoor [gedaagde] verantwoordelijk was en waardoor de vakantieplannen van [eiser] enkele dagen vertraging hebben opgelopen. Voor vermindering tot nihil is geen aanleiding. [eiser] is immers ook na 21 juli 2018 nog een week in Frankrijk gebleven en heeft de camper uiteindelijk pas aan het einde van de huurperiode weer ingeleverd. Hij heeft ook niet ondubbelzinnig duidelijk gemaakt aan [gedaagde] dat hij de camper helemaal niet meer kon gebruiken. In dat geval had [gedaagde] misschien toch vanuit Corsica professionele bestrijding van de bedwantsen en vervanging van de matrassen kunnen regelen. [eiser] heeft een bedrag van € 2.478 aan huur betaald voor drie weken: de periode van zaterdag 14 juli tot zaterdag 4 augustus 2018. [gedaagde] zal veroordeeld worden om de helft van dat bedrag, derhalve € 1.239, terug te betalen.
Schadevergoeding ? Nee.
3.5.
[eiser] baseert zijn vordering tot schadevergoeding in de eerste plaats op het huurrecht. In artikel 7:208 BW staat onder welke voorwaarden een verhuurder schade als gevolg van een gebrek moet vergoeden. De énkele aanwezigheid van een gebrek doet dus nog niet de verplichting tot schadevergoeding voor de verhuurder ontstaan. Dit sluit aan op de algemene regels van het verbintenissenrecht, op grond waarvan de schuldenaar ook pas verplicht is tot vergoeding van schade als de tekortkoming aan hem kan worden toegerekend (artikel 6:74 BW jo. 6:75 BW) (Tuinman, in:
T&C Huurrecht, art. 7:208, aant. 1). Een tekortkoming kan de schuldenaar worden toegerekend, indien deze te wijten is aan zijn schuld, ofwel krachtens wet, rechtshandeling of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
3.6.
In artikel 7:208 BW zijn de gevallen genoemd die krachtens de wet aan de verhuurder worden toegerekend. Het gaat dan om het geval dat:
- het gebrek na het aangaan van de huurovereenkomst is ontstaan en aan de verhuurder is toe te rekenen, alsmede om het geval dat
- het gebrek bij het aangaan van de huurovereenkomst aanwezig was en de verhuurder het toen kende of had behoren te kennen of toen aan de huurder te kennen heeft gegeven dat de zaak het gebrek niet had.
3.7.
Het eerste geval doet zich niet voor. Als de bedwantsen pas na het ingaan van de huur in de camper zijn gekomen is [gedaagde] daarvoor niet aansprakelijk. Maar [eiser] kan zich ook niet beroepen op het tweede geval. De stelplicht en bewijslast van de aanwezigheid van de bedwantsen in de camper bij het aangaan van de huurovereenkomst rust voor dat geval namelijk op [eiser] . Daarmee krijgt dus ook [eiser] te maken met het risico dat toerekenbaarheid aan de wederpartij niet kan worden bewezen. [eiser] en zijn echtgenote hebben de aanwezigheid van de bedwantsen bij het ingaan van de huur afgeleid uit het grote aantal beten dat zij hebben opgelopen. Zij hebben op zaterdag 21 juli 2018 meer dan 100 beten per persoon geteld. Maar ook zo’n groot aantal beten is niet genoeg om met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen dat er op 11 juli 2018 al bedwantsen in de camper aanwezig moeten zijn geweest. Ook na het ingaan van de huur kunnen imme flinke aantallen bedwantsen in de camper zijn gekomen en gegroeid. Dat is hiervoor bij de beoordeling van het beroep op huurvermindering al toegelicht.
3.8.
De vorige huurder heeft de camper op 11 juli 2018 bij [gedaagde] ingeleverd. Daarna is de camper door [gedaagde] zelf schoon gemaakt. Hij heeft geen (preventieve) maatregelen genomen ter bestrijding van de eventuele aanwezigheid van bedwantsen. Maar daarvoor was ook geen aanleiding. [gedaagde] heeft zelf geen sporen van bedwantsen gezien en de vorige huurder heeft ook niet over ongedierte geklaagd. Op grond van artikel 7:208 BW hoeft [gedaagde] de schade van [eiser] door de aanwezigheid van bedwantsen in de camper dus niet te vergoeden. Ook op grond van de regels van het gewone recht waarop [eiser] subsidiair een beroep heeft gedaan, kan [gedaagde] niet worden veroordeeld tot schadevergoeding omdat geen toerekenbare tekortkoming kan worden vastgesteld.
Dwaling
3.9.
[eiser] heeft meer subsidiair aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat sprake is van wederzijdse dwaling (artikel 6:228 lid 1 sub c BW), omdat partijen bij het aangaan van de overeenkomst allebeide zijn uitgegaan van het onjuiste uitgangspunt van afwezigheid van ongedierte als bedwantsen in de camper. De kantonrechter volgt [gedaagde] in zijn standpunt dat voor een beroep op wederzijdse dwaling vereist is dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan van dezelfde onjuiste veronderstelling. Nu niet is komen vast te staan dat op het moment van terbeschikkingstelling van de camper hierin bedwantsen aanwezig waren, zijn partijen niet uitgegaan van een onjuiste veronderstelling van afwezigheid van bedwantsen, en komt de overeenkomst niet voor vernietiging in aanmerking en ontstaat voor [gedaagde] geen verplichting tot schadevergoeding. De kantonrechter zal de vordering ook op de meer subsidiaire grondslag afwijzen.
Kosten mobiele airco
3.10.
De kantonrechter overweegt dat tussen partijen vaststaat dat de afspraak is gemaakt dat [eiser] een mobiele airco zou kopen en deze naderhand aan [gedaagde] zou worden doorverkocht. [eiser] stelt dat hij deze kosten niet van [gedaagde] vergoed heeft gekregen. [gedaagde] heeft hiertegen aangevoerd dat [eiser] de mobiele airco nimmer aan hem heeft aangeboden. Omdat [eiser] heeft erkend dat hij de airco niet aan [gedaagde] heeft afgegeven omdat hij hierom niet heeft verzocht, is er van doorverkoop geen sprake en hoeft [gedaagde] deze airco niet te betalen. De kantonrechter zal ook de vordering tot vergoeding van € 279,00 afwijzen.
Proceskostenveroordeling
3.11.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 746,00 aan salaris gemachtigde (2 punten à € 373,00).

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 1.239 aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 juli 2018 tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 746,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022.