ECLI:NL:RBMNE:2022:1138

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/2225
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking beroep Wia-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia). Verzoekster had in eerste instantie een uitkering op basis van de Wia aangevraagd, maar deze aanvraag werd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) afgewezen, omdat verzoekster voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een bezwaarprocedure, waarin het bezwaar van verzoekster ongegrond werd verklaard, heeft verzoekster beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 november 2021 is verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, verschenen, terwijl de gemachtigde van het UWV ook aanwezig was.

Op 10 december 2021 heeft het UWV echter een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van verzoekster gegrond werd verklaard en haar alsnog een Wia-uitkering werd toegekend. Hierna heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, waarop het UWV heeft aangegeven geen verweer te voeren en een proceskostenveroordeling te verwachten.

De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV geheel tegemoet is gekomen aan de beroepsgronden van verzoekster en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 1.529,16, inclusief een reiskostenvergoeding. Tevens is het UWV verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2225

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. G.A.H.M. Steenbakkers)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat verzoekster met ingang van 29 oktober 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia) omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 16 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoekster beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2021. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij besluit van 10 december 2021 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard en bepaalt dat dit besluit in de plaats komt van het besluit van 16 april 2021. Verweerder heeft aan verzoekster alsnog een Wiauitkering toegekend.
Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld geen verweer te voeren ten aanzien van dit verzoek en een proceskostenveroordeling conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) tegemoet te zien.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Met het nieuwe besluit op bezwaar van 10 december 2021 is verweerder geheel tegemoet gekomen aan de beroepsgronden van verzoekster. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen en de rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster. In het Bpb is bepaald welke kosten er dan vergoed moeten worden.
4. De proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 1518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Deze punten hebben een waarde van € 759,- met een wegingsfactor 1.
5. Verzoekster heeft verder gevraagd om een reiskostenvergoeding van € 11,16 waarbij het gaat om het bijwonen van de zitting. Volgens de website 9292.nl bedragen de kosten van een enkele reis per openbaar vervoer van het adres van verzoekster naar de rechtbank (thans) € 5,60. De gevraagde reiskostenvergoeding van € 11,16 wordt dan ook toegekend.
6. De totale vergoeding van de proceskosten bedraagt € 1.529,16.
7. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.529,16.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.