Eiser is op 1 september 2014 gestart met een studie waarvoor hij studiefinanciering ontving. Op die datum is op grond van artikel 5.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) de diplomatermijn hoger onderwijs van tien jaar gaan lopen. Deze termijn eindigt voor eiser dus op 31 augustus 2024.
Eiser heeft de studie waarmee hij op 1 september 2014 is gestart binnen een jaar weer afgebroken. Hij is daarna gaan werken en heeft geen studiefinanciering meer ontvangen. In 2020 heeft hij zijn vwo-diploma behaald.
Op 1 september 2020 is eiser gestart met een opleiding Geneeskunde. Hij heeft gevraagd om verlenging van de diplomatermijn, omdat zijn opleiding zes jaar duurt en hij deze dus niet meer binnen de diplomatermijn af kan ronden.
De niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar
De minister kan de diplomatermijn op grond van artikel 5.16 van de Wsf 2000 verlengen als sprake is van bijzondere omstandigheden van tijdelijke aard. De bijzondere omstandigheden kunnen uitsluitend worden aangetoond door gedagtekende verklaringen van een arts en de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar de student is ingeschreven.
De minister vindt dat eiser niet in aanmerking komt voor verlenging van de diplomatermijn. Hij heeft de medisch adviseur gevraagd de medische informatie die eiser heeft aangeleverd te beoordelen. De medisch adviseur heeft op basis daarvan geconcludeerd dat geen sprake is van een tijdelijke of structurele medische omstandigheid op grond waarvan de diplomatermijn kan worden verlengd. Het kan eiser worden toegerekend dat hij te laat is gestart met de opleiding. Ook de studentendecaan heeft eisers verzoek niet onderschreven.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden die de wet stelt. Hij heeft geen verklaringen van een arts en van de onderwijsinstelling waar hij staat ingeschreven waaruit blijkt dat als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van tijdelijke aard niet in staat is om binnen de diplomatermijn met goed gevolg het afsluitend examen te halen. In zoverre is het bestreden besluit dus juist.
Hardheidsclausule
De rechtbank stelt echter ook vast dat de minister niet heeft getoetst of er in dit geval reden is om af te wijken van deze wettelijke bepaling, omdat toepassing daarvan, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Deze mogelijkheid heeft de wetgever de minister geboden in artikel 11.5 van de Wsf 2000.
Het is op grond van artikel 11.5 van de Wsf 2000 aan de minister en niet aan de rechtbank om te beslissen of eiser op grond van een ‘onbillijkheid van overwegende aard’ recht heeft op verlenging van de diplomatermijn. Artikel 11.5 van de Wsf 2000 sluit artikel 5.16 niet uit van toepassing van de hardheidsclausule, zodat de minister niet voorbij kan gaan aan de vraag of de hardheidsclausule zou moeten leiden tot verlenging van de diplomatermijn in aanvulling op de mogelijkheid die artikel 5.16 van de Wsf 2000 biedt. De rechtbank kan zich voorstellen dat de minister in eisers geval bijzondere omstandigheden aanwezig vindt die niet binnen de reikwijdte van 5.16 van de Wsf 2000 vallen en die leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard als eisers diplomatermijn niet wordt verlengd.
10. De rechtbank overweegt op dit punt het volgende. Eiser heeft uiteengezet hoe zijn jeugd en schoolcarrière zijn verlopen en met welke problemen hij te kampen had, zoals een gameverslaving, verkeerde studiekeuze en depressieve klachten. Voor die depressieve klachten is eiser in 2017 verwezen naar de GGZ. Door de bestaande wachttijd kon eiser niet gelijk behandeld worden. Na verloop van tijd was behandeling niet meer nodig, omdat eiser op eigen kracht een positieve ontwikkeling had doorgemaakt. Een medische verklaring over die periode met een diagnose is daardoor dan ook niet voorhanden. Eiser heeft zijn leven in die periode een positieve wending kunnen geven. Hij heeft zijn vwo-diploma behaald en is gestart met een studie Geneeskunde, die hij momenteel met goede resultaten volgt. De rechtbank is van oordeel dat de gevolgen voor eiser bij het vasthouden aan de diplomatermijn van 10 jaar onnodig nadelig zijn in verhouding tot het doel dat hiermee wordt gediend, te weten het voorkomen dat studenten eindeloos studiefinanciering ontvangen zonder een studie af te ronden. Eiser heeft in het studiejaar 2014/2015 studiefinanciering ontvangen en vanaf september 2020. Hij heeft dus beperkt studiefinanciering genoten. Gezien de huidige studieresultaten van eiser ligt het in de lijn der verwachting dat hij zijn opleiding binnen de daarvoor geldende termijn van zes jaar zal afronden, zodat het doel dat gediend wordt met de diplomatermijn niet in het gedrang komt. Het gevolg van het besluit is dat eiser zijn studie zal moeten afbreken, wat niet alleen voor hem persoonlijk opnieuw een grote tegenslag zal zijn, maar ook maatschappelijk gezien is dit naar het oordeel van de rechtbank ongewenst. Verder vindt de rechtbank van belang dat er voor eiser in de laatste fase van zijn studie geen andere mogelijkheden zijn om in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij moet dan coschappen lopen en zal niet in staat zijn daarnaast te werken. De minister heeft dit op de zitting ook erkend. Tot slot vindt de rechtbank van belang dat eiser na het afronden van zijn studie de geleende gelden naar verwachting zal kunnen terugbetalen, zodat de toepassing van de hardheidsclausule in dit geval uiteindelijk niet ten koste zal gaan van de algemene middelen. Alles bij elkaar genomen kan de rechtbank zich voorstellen dat de minister in deze omstandigheden aanleiding ziet om de hardheidsclausule toe te passen.
11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De minister moet een nieuw besluit nemen over de toepassing van de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wsf 2000 met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de minister aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.