ECLI:NL:RBMNE:2022:1121

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
C/16/535248 / KG ZA 22-81
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging lidmaatschap en inschrijving in vereniging in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, hebben eisers, [eiseres sub 1] en [eiser sub 2], een kort geding aangespannen tegen de vereniging [gedaagde] naar aanleiding van de opzegging van hun lidmaatschap. De opzegging vond plaats per brief van 17 oktober 2021, verzonden door de voorzitter van het bestuur van [gedaagde]. Eisers zijn van mening dat de opzegging onterecht is en vorderen hun herinschrijving als leden van de vereniging, alsook een rectificatie van onjuiste aantijgingen die tegen hen zijn geuit. De voorzieningenrechter heeft op 23 maart 2022 vonnis gewezen, waarbij de vordering tot herinschrijving werd toegewezen, omdat de vereniging zich niet aan haar eigen statuten had gehouden bij de opzegging van het lidmaatschap. De voorzieningenrechter oordeelde dat de statuten vereisen dat de Algemene Ledenvergadering zich eerst uitspreekt over de opzegging, wat niet was gebeurd. De vordering tot rectificatie werd afgewezen, omdat de gestelde aantijgingen betwist zijn en er in kort geding geen ruimte is voor bewijsvoering. De voorzieningenrechter heeft een dwangsom opgelegd voor het geval de vereniging niet aan de hoofdveroordeling voldoet, en heeft de proceskosten aan de zijde van eisers begroot op € 1.461,18.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/535248 / KG ZA 22-81
Vonnis in kort geding van 23 maart 2022
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonend in [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. N.E.P. Gustings in Rijswijk Zh,
tegen
de vereniging
[gedaagde],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaten mr. A.M.H. Chantrel en mr. C.A. Mascini.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1] , [eiser sub 2] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met als bijlage producties 1 tot en met 22;
  • de akte vermeerdering eis van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] met productie 1 tot en met 10;
  • de mondelinge behandeling op 16 maart 2022;
  • de pleitnota van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Daarna is er bepaald dat er op 23 maart 2022 vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
[gedaagde] is een vereniging voor fokkers en liefhebbers van de [.] . Het doel is om gezonde rashonden in stand te houden en het ras te verbeteren. [eiseres sub 1] is sinds 3 september 2016 lid van [gedaagde] . [eiser sub 2] , de partner van [eiseres sub 1] , heeft sinds 2020 een gezinslidmaatschap van [gedaagde] . Dit lidmaatschap is gekoppeld aan het hoofdlidmaatschap van [eiseres sub 1] .
2.2.
Bij brief van 17 oktober 2021 heeft de heer [A] , voorzitter van het bestuur van [gedaagde] , aan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] laten weten dat hun lidmaatschap per direct wordt beëindigd. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zijn het hier niet mee eens en vorderen daarom in dit kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, kort samengevat:
dat [gedaagde] [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] weer inschrijft als leden van de vereniging, op straffe van een dwangsom;
dat [gedaagde] een rectificatie plaatst op haar website, waaruit blijkt dat de aantijgingen van [B] richting [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] op 10 oktober 2021 onjuist en onterecht waren, evenals de verdere aantijgingen die vanuit het bestuur en [B] aan het adres van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zijn geuit, evenals dat het bestuur van [gedaagde] het lidmaatschap van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] onterecht heeft opgezegd, op straffe van een dwangsom;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, waaronder een bedrag van € 243,36 aan gemaakte onkosten.
2.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] geen spoedeisend belang hebben. Voor het geval de zaak wel inhoudelijk wordt beoordeeld stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat zij juist heeft gehandeld bij de beëindiging van de het lidmaatschap van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] .
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de voorzieningenrechter?

Is er een spoedeisend belang?

3.1.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben voldoende onderbouwd dat sprake is van een spoedeisend belang. Op 27 maart 2022 vindt de algemene ledenvergadering (hierna: ALV) van [gedaagde] plaats. Op punt 3 van de agenda staat de beëindiging van het lidmaatschap van lid [eiseres sub 1] en gezinslid [eiser sub 2] . [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] willen graag als leden bij deze ALV aanwezig zijn, zodat zij hun verhaal kunnen doen voordat de leden van de vereniging over de opzegging van het lidmaatschap zullen stemmen.
Inhoudelijke beoordeling
3.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in een kort geding gaat om de vraag of – vooruitlopend op de uitkomst van een bodemprocedure – een voorlopige voorziening moet worden gegeven. Dat betekent kort gezegd dat, zonder verder onderzoek, al voldoende duidelijk moet zijn dat een bodemrechter de vorderingen zal toewijzen. In deze zaak is dat wat betreft vordering 1. voldoende duidelijk geworden, zodat die vordering zal worden toegewezen. Dit geldt niet voor vordering 2. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
Heeft [gedaagde] bij de opzegging van het lidmaatschap van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zich aan de statuten gehouden?
3.3.
Het staat tussen partijen vast dat de statuten van [gedaagde] leidend zijn bij de beoordeling van de eerste vordering. Partijen verschillen echter van mening over de uitleg van de statuten, met name over artikel 5. In dit artikel staat onder andere:
“Artikel 5
1.
Het lidmaatschap eindigt:
(...)c. door opzegging namens de vereniging, na de uitspraak van de Algemene Ledenvergadering. Deze kan geschieden, wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap bij de statuten gesteld te voldoen, wanneer hij zijn verplichtingen jegens de vereniging niet nakomt, als ook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren;
(…)
2.
Opzegging namens de vereniging geschiedt door het bestuur, na uitspraak van de ballotagecommissie.(…)”.
3.4.
Volgens [gedaagde] heeft zij zich bij de beëindiging van de lidmaatschappen aan de statuten gehouden. Zij heeft namelijk de ballotagecommissie geraadpleegd, en die heeft mondeling uitspraak gedaan en aan het bestuur van [gedaagde] laten weten dat in dit geval opgezegd kon worden. Verder zal op 27 maart 2022 de ALV plaatsvinden en dan kunnen ook de leden van [gedaagde] zich hierover uitspreken. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van [gedaagde] niet. In artikel 5 van de statuten staat dat eerst de ALV zich moet uitspreken over de opzegging. Pas daarna kan het bestuur, na uitspraak van de ballotagecommissie, het lidmaatschap opzeggen. [gedaagde] heeft de ALV echter nog niet geraadpleegd over de opzegging, terwijl dat wel de eerste stap is bij een opzegging namens de vereniging. Het belang hierbij is het lid dat met opzegging wordt bedreigd, tijdens de algemene ledenvergadering zijn of haar visie kan geven. Het bestuur heeft dit belang volledig miskend door eerst te besluiten en daarna pas een algemene ledenvergadering uit te roepen. Dat betekent dat [gedaagde] zich niet heeft gehouden aan haar eigen regels die in de statuten zijn opgenomen. Bovendien volgt niet uit de overgelegde stukken dat de ballotagecommissie voorafgaand aan de opzegging uitspraak heeft gedaan. [gedaagde] heeft als productie 4 de in maart 2022 ondertekende verklaring van de ballotagecommissie ingebracht. Hierin staat dat de commissie op 19 oktober 2021 het bestuur heeft geadviseerd. De opzeggingsbrief is echter van 17 oktober 2021. Hieruit volgt dat de opzegging ook is gedaan zonder uitspraak van de ballotagecommissie. In het licht van het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de opzegging van het lidmaatschap nietig is en dus in een bodemzaak geen stand zal houden. Dat betekent dat de vordering van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] om opnieuw ingeschreven te worden als lid zal worden toegewezen.
Moet [gedaagde] een rectificatie plaatsen op haar website?
3.5.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] vorderen ook dat [gedaagde] een rectificatie moet plaatsen op haar website. In deze rectificatie moet staan dat is gebleken dat de aantijgingen van [B] richting [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] op 10 oktober 2021 onjuist en onterecht waren, evenals de verdere aantijgingen die vanuit het bestuur en [B] aan het adres van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zijn geuit, evenals dat het bestuur van [gedaagde] het lidmaatschap van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] onterecht heeft opgezegd. De voorzieningenrechter zal deze vordering afwijzen omdat de gestelde aantijgingen zijn betwist en in het kader van een kort geding is geen ruimte voor bewijsvoering. Ook kan de voorzieningenrechter niet vaststellen of het lidmaatschap onterecht is opgezegd. Het enige wat in dit kort geding kan worden vastgesteld is dat [gedaagde] zich niet aan de in de statuten vastgelegde procedure voor opzegging heeft gehouden. . Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat [gedaagde] haar leden voorafgaande aan de algemene ledenvergadering van 27 maart 2022 zal informeren over het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dat de opzegging van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] nietig is en dat zij om deze reden opnieuw als lid zullen worden ingeschreven.
Dwangsom
3.6.
[gedaagde] heeft zich in de procedure niet uitgelaten over de gevorderde dwangsom. De voorzieningenrechter ziet aanleiding deze te matigen en bepaalt de dwangsom naar redelijkheid en billijkheid op € 150,00 per dag, met een maximum van € 6.000,00.
Proceskosten
3.7.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben naast de gebruikelijke proceskosten ook verschillende onkosten gevorderd, waaronder de parkeerkosten, een kilometervergoeding, de kosten van de oppas voor de honden en het dagloon van [eiser sub 2] . Deze kosten kunnen echter op grond van artikel 238 lid 2 Rv niet worden toegewezen. In zaken waarin de in het gelijk gestelde partij met een gemachtigde procedeert komen alleen de kosten voor de gemachtigde en de verschotten in aanmerking. De kosten van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] worden daarom begroot op:
- dagvaarding € 131,18
- griffierecht € 314,00
- salaris gemachtigde €
1.016,00
Totaal € 1.461,18

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
gebiedt [gedaagde] uiterlijk binnen 48 uur na het wijzen van dit vonnis, [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] weer in te schrijven als lid van de vereniging [gedaagde] ;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] een dwangsom te betalen van € 150,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 4.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 6.000,00 is bereikt,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] tot op heden begroot op € 1.461,18,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: