ECLI:NL:RBMNE:2022:1107

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/4547
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens prematuriteit in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 18 januari 2022, wordt het beroep van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht behandeld. Eiser had op 22 april 2021 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank stelt vast dat verweerder niet tijdig heeft beslist op dit verzoek, maar dat eiser eerst bezwaar heeft gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dit bezwaar werd eerder ingediend dan het beroepschrift, wat betekent dat eiser de bezwaarprocedure had moeten doorlopen voordat hij beroep kon instellen. De rechtbank concludeert dat het beroep prematuur is en daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4547

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. R.M. Wiersma)

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Bij e-mail van 22 april 2021 heeft eiser een Wob-verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Verweerder moet binnen vier weken weken beslissen op dit verzoek. Uit de beschikbare stukken blijkt dat verweerder op 14 mei 2021 aan eiser heeft laten weten dat de beslistermijn met vier weken is verdaagd. Op 20 september heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het Wob-verzoek van 22 april 2021, waarna verweerder op dezelfde dag de ontvangst van het bezwaarschrift heeft bevestigd. Tevens heeft verweerder op 20 september 2021 de termijn om te beslissen op het bezwaar verdaagd tot en met 14 december 2021. Eiser heeft op 21 september 2021 verweerder in gebreke gesteld en op 16 november 2021 beroep ingediend bij de rechtbank wegens het niet tijdig beslissen op zijn Wob-verzoek. Deze uitspraak gaat over dit beroep.
4. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar [1] .
5. De rechtbank stelt vast dat eiser naast het instellen van het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek ook bezwaar heeft gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op dat Wob-verzoek. De rechtbank stelt verder vast dat het bezwaarschrift eerder is ingediend dan het beroepschrift en dat eiser daarmee heeft gekozen om eerst gebruik te maken van de in artikel 15a, eerste lid, van de Wob geboden mogelijkheid om bezwaar te maken tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Nu eiser eerst bezwaar heeft gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, dient alvorens beroep kan worden ingesteld eerst de bezwaarprocedure te zijn doorlopen of de termijn om op het bewaar te beslissen te zijn verstreken. Daarvan was ten tijde van het beroep nog geen sprake, zodat het beroepschrift niet voldoet aan de in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaalde vereisten voor het indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen.
6. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh griffier
.De beslissing is uitgesproken op 18 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).