ECLI:NL:RBMNE:2022:1102

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/4282
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek door de minister van Defensie

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Defensie omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 10 augustus 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de beslistermijn heeft overschreden. Eiser had zijn verzoek op 10 augustus 2021 ingediend, en de minister had uiterlijk op 8 september 2021 moeten beslissen. De minister heeft de beslistermijn met vier weken verdaagd, waardoor de nieuwe deadline op 6 oktober 2021 viel. Eiser heeft de minister op 8 oktober 2021 in gebreke gesteld, maar er is sindsdien geen besluit genomen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft de minister opgedragen om alsnog binnen een langere termijn, vastgesteld op 7 februari 2022, een besluit te nemen. De rechtbank heeft ook een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de minister het griffierecht van € 181,- aan eiser vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, en is openbaar gemaakt op 5 januari 2022. De rechtbank heeft geen zitting gehouden omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De beslissing is genomen op basis van de ingediende stukken en de overwegingen van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4282

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Wellenberg)

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid bestuur (hierna: Wob) van 10 augustus 2021.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag/verzoek of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag/verzoek of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn verzoek ingediend op 10 augustus 2021, ontvangen door verweerder op 11 augustus 2021. Verweerder moet uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 6, eerste lid, van de Wob. Verweerder had dus uiterlijk op 8 september 2021 moeten beslissen. Uit de beschikbare stukken blijkt dat verweerder op 7 september 2021 aan eiser heeft laten weten dat de beslistermijn met vier weken is verdaagd. Verweerder had dus uiterlijk op 6 oktober 2021 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 8 oktober 2021 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, derde lid, van de Awb).
6. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 20 december 2021 gevraagd om een langere termijn omdat de instroom van Wob-verzoeken groot is. Tevens moet in het kader van het verzoek een zeer omvangrijke hoeveelheid documenten bekeken worden.Verder betreft het een onderwerp dat hoog gevoelig is en waarvoor de nodige afstemming noodzakelijk is binnen het ministerie van Defensie en met andere ministeries. Ter ondersteuning is ook extra capaciteit en middelen vrij gemaakt. Verweerder geeft tot slot aan dat de verwachting is dat het besluit op dit verzoek binnen afzienbare termijn kan worden genomen.
7. De rechtbank ziet in de toelichting van verweerder aanleiding een langere termijn te bepalen dan twee weken. De door verweerder genoemde omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank bepaalt dat verweerder uiterlijk op 7 februari 2022, een besluit moet nemen.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Niet is gebleken dat eiser proceskosten heeft gemaakt die vergoed moeten worden.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht (€ 181,-) aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 7 februari 2022 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh griffier
.De beslissing is uitgesproken op 5 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.