ECLI:NL:RBMNE:2022:1072

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
C/16/523031 / FO RK 21-585
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder en vaststelling van een informatieregeling met betrekking tot de omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 februari 2022 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder, [A], over haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 28 juli 2017 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI) en dat zij sinds die datum uit huis zijn geplaatst. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat de ontwikkeling van de kinderen ernstig in gevaar zou komen door de situatie bij de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder, door haar persoonlijke problematiek, niet in staat is om de kinderen de benodigde zorg en stabiliteit te bieden. De rechtbank heeft de GI benoemd als voogd over de kinderen en een informatieregeling vastgesteld, waarbij de GI de moeder maandelijks op de hoogte moet houden van belangrijke zaken met betrekking tot de kinderen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om de GI te vervangen afgewezen en de omgangsregeling voorlopig aangehouden voor verdere beoordeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/523031 / FO RK 21-585 (beëindiging van het ouderlijk gezag) C/16/525219 / JE RK 21-1438 (vervanging GI)
C/16/534172 / FO RK 22-99 (omgangsregeling en informatieregeling)
Beschikking van 8 februari 2022
in de zaak (met zaaknummer C/16/523031 / FO RK 21-585) van:
Raad voor de Kinderbescherming,regio Midden-Nederland, hierna: de Raad,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
over de kinderen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats 1] , hierna: [minderjarige 1 (voornaam)] ;
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats 2] , hierna: [minderjarige 2 (voornaam)] .
met als belanghebbenden:
[A], hierna: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.J.N. Koek,
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,hierna: de GI,
gevestigd in Amsterdam,
de heer en mevrouw [B (achternaam)], hierna: de pleegouders van [minderjarige 1 (voornaam)] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
de heer en mevrouw [C (achternaam)], hierna: de pleegouders van [minderjarige 2 (voornaam)] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
en
in de zaken (met zaaknummers C/16/525219 / JE RK 21-1438 en C/16/534172 / FO RK 22-99) van:
[A], hierna: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.J.N. Koek,
tegen
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,hierna: de GI,
gevestigd in Amsterdam,
met als belanghebbenden:
de heer en mevrouw [B (achternaam)],
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1 (voornaam)] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
de heer en mevrouw [C (achternaam)],
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2 (voornaam)] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.De procedure

1.1.
In de procedure met zaaknummer C/16/523031 / FO RK 21-585 heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 8 juni 2021, binnengekomen bij de rechtbank op 9 juni 2021, dat ziet op de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] ;
  • de brief met bijlagen van de Raad van 22 juni 2021;
  • het verweerschrift van de moeder van 25 oktober 2021 met bijlagen;
  • het F9-formulier van de moeder van 6 januari 2022 met bijlagen.
1.2.
De moeder heeft bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht om vervanging van de GI. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer C/16/525219 / JE RK 21-1438. De kinderrechter heeft bij beschikking van 17 augustus 2021 de beslissing op dat verzoek uitgesteld tot de meervoudige mondelinge behandeling van 28 oktober 2021.
1.3.
De verzoeken zijn door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 11 januari 2022. Hierbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, een tolk mevrouw V. Boeijink (in het Papiamento) en een begeleider mevrouw [D] ;
  • mevrouw [E] namens de Raad;
  • de heer [F] namens de GI.
1.4.
De pleegouders van [minderjarige 1 (voornaam)] en de pleegouders van [minderjarige 2 (voornaam)] hebben wel een uitnodiging van de rechtbank gekregen, maar zij zijn niet naar de zitting gekomen.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De moeder en de heer [G] (hierna te noemen: de vader) zijn de ouders van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] .
2.2.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . Dat betekent dat zij degene is die de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] neemt, bijvoorbeeld beslissingen over school of medische beslissingen.
2.3.
De vader heeft [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] erkend.
2.4.
[minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] staan sinds 28 juli 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] is na de eerste ondertoezichtstelling steeds verlengd, voor het laatst in de beschikking van 17 augustus 2021 tot 28 juli 2022.
2.5.
Sinds 28 juli 2017 zijn [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, voor het laatst in de beschikking van 17 augustus 2021 tot 28 juli 2022.
2.6.
[minderjarige 1 (voornaam)] verblijft sinds de tweede helft van 2017 in het huidige pleeggezin. Dit pleeggezin is perspectief biedend. Dit betekent dat [minderjarige 1 (voornaam)] hier in principe kan blijven wonen totdat hij volwassen is.
2.7.
[minderjarige 2 (voornaam)] verblijft sinds de tweede helft van 2017 in het huidige pleeggezin. Dit pleeggezin is perspectief biedend. Dit betekent dat [minderjarige 2 (voornaam)] hier in principe kan blijven wonen totdat hij volwassen is.
2.8.
Op 19 februari 2018 heeft de GI de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven, inhoudende een beperking van de omgang met [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . De schriftelijke aanwijzing luidt als volgt: “
De GI stelt de volgende omgangsregeling vast: één keer per maand één uur begeleide omgang.”
De rechtbank heeft in de beschikking van 23 maart 2018 het verzoek van de moeder om deze schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren voor wat betreft [minderjarige 2 (voornaam)] afgewezen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de beschikking van de rechtbank in de beschikking van 22 januari 2019 bekrachtigd.
2.9.
In de beschikking van 4 juni 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 1 (voornaam)] gewijzigd en bepaald dat:
  • [minderjarige 1 (voornaam)] één keer per maand één uur omgang met de moeder heeft op neutraal terrein en onder begeleiding van de pleegouders en een vaste professional;
  • [minderjarige 1 (voornaam)] één keer per maand - precies tussen de fysieke omgangsmomenten in - Skypecontact heeft met de moeder.
2.10.
De Raad vraagt de rechtbank nu om het gezag van de moeder te beëindigen en de GI met de voogdij te belasten. Dat betekent dat de GI in plaats van de moeder voortaan de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] mag nemen. De GI heeft per brief van 28 augustus 2019 laten weten dat zij bereid is om de voogdij over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] op zich te nemen.
2.11.
De moeder is het niet eens met dit verzoek van de Raad.
2.12.
De moeder handhaaft haar verzoek om de GI te vervangen door het [organisatie 1] .
2.13.
Indien de rechtbank het verzoek van de Raad niet afwijst, vraagt de moeder om de procedure aan te houden in afwachting van een nader onderzoek of een ander alternatief, dan wel een deskundigheidsonderzoek op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te gelasten. Indien de rechtbank daar niet in mee gaat, verzoekt de moeder te bepalen dat:
  • de GI gehouden is de moeder eenmaal per maand te informeren over de kinderen, met daarbij een foto;
  • tussen de moeder en de kinderen (in aanvulling op de maandelijkse Skype-momenten tussen de moeder en [minderjarige 1 (voornaam)] ) eenmaal per twee weken een dagdeel, dan wel eenmaal per drie weken een dagdeel, dan wel eenmaal per vier weken een dagdeel omgang plaatsvindt.

3.De beoordeling

Beslissing
3.1.
De rechtbank zal verzoek van de Raad toewijzen en het gezag van de moeder over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] beëindigen en de GI met de voogdij over hen belasten. Verder zal de rechtbank een omgangsregeling en informatieregeling vaststellen. Het verzoek van de moeder tot vervanging van de GI zal de rechtbank afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Gezagsbeëindiging
3.2.
Volgens de wet kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen als de kinderen opgroeien op een manier waardoor zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de ouder niet in staat is om binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor hun opvoeding en verzorging te dragen. Die ‘aanvaardbare termijn’ is de periode waarbinnen voor de kinderen duidelijk moet zijn waar zij zullen opgroeien. [1]
3.3.
De rechtbank is met de Raad van oordeel dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . Bij [minderjarige 1 (voornaam)] is sprake van traumagerelateerde klachten en zijn er signalen van hechtingsproblematiek. Dit is gediagnostiseerd door [organisatie 2] . Verder zijn er zorgen over zijn sociaal-emotionele en lichamelijke ontwikkeling. Hierdoor is [minderjarige 1 (voornaam)] gebaat bij een opvoeding waarin extra sensitiviteit en voorspelbaarheid wordt geboden, omdat hij moeite heeft met het benoemen van zijn gevoelens. Hij laat niet altijd zien wat hem bezig houdt. Bij [minderjarige 2 (voornaam)] zijn er ook signalen van hechtingsproblematiek. [minderjarige 2 (voornaam)] heeft moeite met prikkelverwerking, mogelijk als gevolg van een verstoorde hechting. Hierdoor heeft hij een opvoedsituatie nodig waarin hem voorspelbaarheid, duidelijkheid en structuur wordt geboden. Hij heeft extra veel veiligheid en geborgenheid nodig.
3.4.
Gebleken is dat het de moeder, vanwege haar persoonlijke problematiek, niet is gelukt om [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] te kunnen bieden wat zij nodig hebben voor een veilige en gezonde ontwikkeling. De moeder heeft Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH), waardoor zij zeer direct is en primair kan reageren. Uit het rapport van het NIFP blijkt dat de fysieke en affectieve beschikbaarheid van de moeder beperkt is, in ruimte, tijd en energie. Ook kan ze sociale situaties moeilijk inschatten en haar emoties moeilijk benoemen. Dit gaat ten koste van haar sensitiviteit en responsiviteit. De moeder heeft daardoor weinig inzicht in wat de kinderen nodig hebben. Haar leerbaarheid is beperkt doordat ze niet goed in staat is om te reflecteren op haar eigen handelen. Dat maakt dat moeder onvoldoende kan aansluiten bij [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] , die zoals gezegd juist extra sensitiviteit en responsiviteit nodig hebben.
3.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat er geen zicht is op verbetering van de situatie bij de moeder op een voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] aanvaardbare termijn. De moeder stelt dat de samenwerking met de hulpverlening beter is geworden en dat uit de verslagen van de contactmomenten blijkt dat de omgang steeds positief is verlopen. Dit blijkt volgens haar ook uit het raadsonderzoek. Dit maakt voor de rechtbank echter niet dat de moeder in staat zal zijn om uiteindelijk zelf weer volledig voor de kinderen te kunnen zorgen. Er is een groot verschil tussen een goed verloop van een kort omgangsmoment en het volledig voor deze twee kinderen moeten zorgen.
3.6.
Daar komt nog bij dat de rechtbank van oordeel is dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] nu al is verstreken. Op 2 mei 2017 zijn [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] met spoed uit huis geplaatst. Zij wonen dus meer dan viereneenhalf jaar niet meer bij de moeder en inmiddels al ruim drieënhalf jaar in de huidige pleeggezinnen. Er zijn daar geen zorgen over het veilig opgroeien van de kinderen. De kinderen hebben nu een veilige, stabiele plek gevonden en zij hechten zich goed in het pleeggezin. De opvoedsituaties in beide pleeggezinnen voldoen aan de behoeften van de kinderen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat nu duidelijk moet worden voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] dat zij ieder in hun huidige pleeggezin kunnen blijven wonen, in ieder geval tot zij achttien jaar zijn, en dat zij vanuit die situatie omgang hebben met de moeder.
3.7.
Beëindiging van het ouderlijk gezag is een zware maatregel, die alleen genomen moet worden als er geen alternatieven zijn. Soms is het voortzetten van de huidige situatie in het vrijwillige kader nog mogelijk. Dat is hier echter niet het geval. Het is voor de moeder niet mogelijk om zich neer te leggen bij het verblijf van de kinderen in de pleeggezinnen en het samenwerken met de pleegouders lukt niet. De rechtbank vreest dat de moeder [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] weer terug zou halen als er geen ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing meer loopt, mede omdat zij niet volledig achter het verblijf van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] in de pleeggezinnen staat. Een gezagsbeëindiging is in deze situatie daarom passend.
3.8.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank van oordeel is dat aan de criteria voor een gezagsbeëindiging is voldaan.
Onderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv
3.9.
De rechtbank ziet geen reden om de beslissing op het verzoek nog langer aan te houden en zoals de moeder wil een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.10.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de kansen en voorwaarden uit het NIFP-onderzoek niet zijn benut. Daar is de rechtbank het niet mee eens.
Het NIFP heeft – samengevat – eerder geadviseerd om de uithuisplaatsing van [minderjarige 2 (voornaam)] voort te zetten, maar was van mening dat [minderjarige 1 (voornaam)] onder bepaalde voorwaarden weer bij de moeder kon wonen. Volgens het NIFP kan de opvoeding van [minderjarige 1 (voornaam)] bij de moeder voor een groot deel worden overgenomen door intensieve thuishulp, gedurende alle uren dat [minderjarige 1 (voornaam)] niet naar school is. Deze zeer intensieve ondersteuning zal nodig zijn totdat [minderjarige 1 (voornaam)] meerderjarig is. Verder is volgens het NIFP voor terugplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] de minimalisering van het risico op huiselijk geweld tussen de ouders noodzakelijk. In de beschikking van 27 juni 2019 heeft de rechtbank destijds de conclusie van het NIFP niet gevolgd, omdat het maar zeer de vraag is of aan alle voorwaarden zal kunnen worden voldaan. In die beschikking heeft de rechtbank toen bepaald dat het perspectief van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] in de huidige pleeggezinnen ligt. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in de beschikking van 5 december 2019 de beslissing van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft daartoe overwogen dat de door het NIFP aan de moeder gestelde voorwaarden voor thuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] en de aanbevelingen waaraan de opvoeder van [minderjarige 1 (voornaam)] moet kunnen voldoen, niet haalbaar noch realistisch zijn. Het hof acht het niet verantwoord om deze kinderen met deze problematiek en deze moeder met een NAH-problematiek weer samen te laten wonen. Het risico op falen is te groot.
3.11.
Gelet op deze eerdere beslissingen, en de uitgebreide afweging die toen is gemaakt, vindt de rechtbank een nader onderzoek nu niet in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . Weer een nader onderzoek is een te grote belasting voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . Zij zijn kwetsbare kinderen. Bovendien vindt de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] om de procedure nog langer te laten duren. Hiervoor is immers al overwogen dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] al ruimschoots is verstreken. De rechtbank zal het subsidiaire verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
3.12.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank een gezagsbeëindiging in dit geval noodzakelijk en gerechtvaardigd. Zo wordt het voor alle betrokkenen, maar vooral voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] , duidelijk waar zij tot aan hun volwassenheid zullen opgroeien. De stabiele situatie die er nu voor hen is blijft, daarmee gewaarborgd voor de toekomst.
3.13.
Dat het gezag van de moeder wordt beëindigd, betekent niet dat de moeder in de toekomst geen rol meer zal spelen in het leven van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . Integendeel, het is voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] juist heel belangrijk dat de moeder betrokken blijft in hun leven en dat zij contact houden. De moeder zal ook zonder gezag altijd de moeder van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] blijven en zij kan [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] nog steeds veel liefde geven. Voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] is behoud van het contact met de moeder ook belangrijk voor hun identiteitsontwikkeling.
Voogdij
3.14.
Omdat het eenhoofdig gezag van de moeder wordt beëindigd, moet er een voogd worden benoemd. [2] Er moet namelijk iemand zijn die de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] kan nemen omdat zij nog minderjarig zijn. De Raad adviseert om de GI met de voogdij over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] te belasten. De rechtbank vindt het, net als de Raad, belangrijk dat een neutrale persoon wordt belast met de voogdij over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . Het is nodig dat een voogd volledig in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] kan handelen en niet met conflicterende belangen te maken heeft. Een voogd moet belangrijke beslissingen kunnen nemen over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] , ook als anderen het daar niet mee eens zijn. De rechtbank vreest dat dat voor ingewikkelde situaties gaat zorgen als iemand anders dan de GI met de voogdij zou worden belast. Bovendien is de verhouding tussen de moeder en de pleegouders van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] te ingewikkeld om hen met de voogdij te belasten.
Vervanging gecertificeerde instelling
3.15.
In de beschikking van 17 augustus 2021 heeft de kinderrechter het verzoek van de moeder tot vervanging van de GI aangehouden in afwachting van de zitting voor de behandeling van het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder.
Op de zitting heeft de moeder verteld dat zij haar verzoek tot vervanging van de GI handhaaft.
3.16.
De rechtbank zal dit verzoek van de moeder afwijzen. Op de zitting heeft de moeder toegelicht dat zij haar verzoek heeft gedaan in het kader van de ondertoezichtstelling. Nu het gezag van de moeder is beëindigd en er geen ondertoezichtstelling meer is, heeft de moeder geen belang meer bij haar verzoek.
Informatieregeling
3.17.
De rechtbank zal beslissen dat de GI de moeder één keer per maand dient te informeren over hoe het met de kinderen gaat. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.18.
De GI heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder. De GI heeft op de zitting verteld dat het klopt dat de afgelopen periode te weinig aandacht is besteed aan het informeren van de moeder over de kinderen. Om die reden vindt de rechtbank het belangrijk dat er een informatieregeling wordt vastgesteld, zodat voor iedereen duidelijk is dat de moeder één keer per maand geïnformeerd moet worden over belangrijke zaken betreffende de kinderen. Daarom zal de rechtbank beslissen dat de GI, als voogd van de kinderen, de moeder dient te informeren, met name over de gezondheid, de gang van zaken op school en de hobby’s van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . Daarbij moet de GI steeds een recente foto van de kinderen meesturen. De moeder heeft ook verzocht om te bepalen dat de moeder de schoolrapporten en een kopie van de evaluatiegesprekken met school ontvangt van de GI. De rechtbank gaat er vanuit dat de schoolrapporten en andere belangrijke documenten met betrekking tot de school van de kinderen als bijlage worden toegevoegd aan de maandelijkse update aan de moeder over de kinderen.
3.19.
De rechtbank merkt nog op dat het mooi zou zijn als de pleegouders maandelijks een update maken over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] voor de moeder. Dit kan ook helpend zijn in het versterken van de band tussen de moeder en de pleegouders. Uiteindelijk is de GI eindverantwoordelijk om ervoor te zorgen dat de moeder geïnformeerd wordt.
Omgangsregeling
3.20.
Omdat de gezagswijziging zal worden toegewezen, vat de rechtbank dit verzoek op als een verzoek op grond van 1:377a BW.
3.21.
De rechtbank zal de beslissing op het verzoek van de moeder aanhouden voor de duur van zes maanden.
3.22.
Op dit moment is er tussen de moeder en de kinderen één keer per maand omgang voor de duur van één uur onder begeleiding. Verder is er tussen de moeder en [minderjarige 1 (voornaam)] ook één keer per maand contact via Skype. De moeder wil graag dat de omgangsmomenten worden uitgebreid.
3.23.
De rechtbank kan op dit moment onvoldoende beoordelen of een uitbreiding van de omgang in het belang is van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . De rechtbank vindt het daarom belangrijk dat de GI gaat onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de huidige omgangsregeling uit te breiden. De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] dat de band met hun moeder behouden wordt. De moeder is en blijft immers altijd de moeder van de kinderen. Het is nu ook niet duidelijk of en hoe de moeder om kan gaan met de situatie na de beëindiging van haar gezag en de verhouding met de pleegouders. Het zou heel goed zijn als de relatie tussen de moeder en de pleegouders zou kunnen verbeteren, dit kan ook de omgang ten goede komen. Verder is het belangrijk dat de GI per kind afzonderlijk beoordeelt of er draagkracht is voor uitbreiding van de omgang. Het zou een mooi streven zijn als de kinderen, als zij dat aan kunnen, uiteindelijk twee keer per maand omgang hebben met de moeder en/of dat de contactmomenten via beeldbellen worden uitgebreid.
3.24.
Op de zitting heeft de GI verteld dat het op dit moment niet mogelijk is om vaker dan ééns per maand de omgang te begeleiden. De GI heeft onderzocht welke andere mogelijkheden er zijn om de omgang te begeleiden, daaruit kwamen twee instanties naar voren. De ene instantie heeft een wachtlijst van een half jaar en een andere instantie heeft het verzoek van de GI afgewezen omdat er problemen waren met de financiering. De rechtbank begrijpt de praktische bezwaren van de GI, maar vindt het wel belangrijk dat de GI blijft zoeken naar oplossingen voor dit probleem omdat de kinderen hier niet de dupe van mogen worden.
3.25.
Kortom, de rechtbank geeft de GI de opdracht om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om, al dan niet met begeleiding, de huidige omgangsregeling uit te breiden. De GI dient dit voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] afzonderlijk te beoordelen. Er moet goed gekeken worden welke regeling voor beide kinderen haalbaar is.
3.26.
De rechtbank zal de definitieve beslissing op het verzoek van de moeder om een omgangsregeling vast te stellen aanhouden voor de duur van zes maanden. De rechtbank wil een vinger aan de pols houden en over zes maanden van partijen vernemen hoe het contact tussen de moeder en [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] verloopt en welke mogelijkheden er zijn om het contact nog verder uit te breiden. De rechtbank wil daarom uiterlijk 1 augustus 2022 van partijen vernemen wat de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure is.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.27.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder, [A] , geboren op [geboortedatum 3] 1979 in [geboorteplaats 3] , over de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats 1] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats 2] ;
4.2.
benoemt de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogd over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] ;
4.3.
stelt een informatieregeling vast, die inhoudt dat de GI de moeder één keer per maand schriftelijk op de hoogte moet stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de minderjarigen [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] , met name betreffende de gezondheid, de gang van zaken op school en de hobby’s van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] , en bepaalt dat de GI steeds een recente foto van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] mee zal sturen aan de moeder;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
houdt de beslissing op het verzoek van de moeder ten aanzien van de omgangsregeling pro forma aan tot
1 augustus 2022, met het verzoek aan de advocaat van de moeder en de GI om de rechtbank vóór die datum te informeren over de stand van zaken en over de gewenste voortgang van de procedure,
met het verzoek aan
partijenom vóór die datum hun verhinderdata aan de rechtbank op te sturen indien zij opnieuw een zitting wensen, met verzoek aan
de advocaatom dan haar eigen cliënte op te roepen en met het verzoek aan de griffier om dan de Raad en de GI op te roepen voor de nog te bepalen zitting;
4.6.
wijst het overige of anders verzochte af.
Dit is de uitspraak (beschikking) van (kinder)rechters mr. V.M.M. van Amstel (voorzitter), mr. G.L.M. Urbanus en mr. N.J.W.G. Simons, tot stand gekomen in samenwerking met mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:266 lid 1 sub a, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:275 lid 1 BW.