ECLI:NL:RBMNE:2022:1057

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
C/16/520442 / HL ZA 21-117
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering verklaring voor recht onrechtmatig handelen en verwijzing naar de schadestaatprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres] B.V., en een gedaagde, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres vorderde een verklaring voor recht met betrekking tot onrechtmatig handelen door de gedaagde en vroeg om verwijzing naar de schadestaatprocedure. De rechtbank had eerder, in een tussenvonnis van 22 december 2021, de eiseres de gelegenheid geboden om de schade die zij had geleden als gevolg van privé-uitgaven door de gedaagde met de bankpas van de eiseres te onderbouwen. Echter, de eiseres heeft nagelaten om deze schade voldoende te onderbouwen, ondanks dat zij in het bezit was van de relevante bankafschriften. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er extra schade was ontstaan door de privé-uitgaven van de gedaagde. Bovendien ontbrak er een zelfstandig belang bij de gevorderde verklaring voor recht, waardoor ook deze vordering werd afgewezen. De rechtbank heeft de eiseres in de proceskosten van de gedaagde veroordeeld, die in totaal zijn begroot op € 3.737,00. De uitspraak benadrukt het belang van het onderbouwen van schadeclaims en de gevolgen van het niet tijdig indienen van vorderingen in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/520442 / HL ZA 21-117
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. L.J.P. Duijs te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Özgül te Breda.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 22 december 2021 met de daarin genoemde stukken (hierna: het tussenvonnis),
  • de akte van 17 januari 2022 namens [eiseres] ,
  • de akte tevens tegenvordering van 16 februari 2022 namens [gedaagde] .
1.2.
In de akte van 16 februari 2022 heeft [gedaagde] een vordering in reconventie opgenomen. Een vordering in reconventie moet bij conclusie van antwoord worden ingesteld (artikel 137 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De vordering van [gedaagde] is dus te laat ingediend, wordt niet toegelaten en maakt daarom geen onderdeel uit van het geschil.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is [eiseres] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de schade die zij heeft geleden vanwege de privé uitgaven die door [gedaagde] zijn gedaan met de bankpas van [eiseres] , voor zover de schade niet reeds was inbegrepen in het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 27.881,44 voor de privé uitgaven (in de beschikking van 10 mei 2021).
2.2.
[eiseres] heeft haar schade niet onderbouwd en verzoekt nogmaals om verwijzing naar de schadestaatprocedure. Zij stelt dat het in kaart brengen van de schade tijdrovend is en dat dit vereist dat de oude boekhouding volledig op orde is gebracht. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan deze stelling [eiseres] niet baten. Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] immers verklaard dat zij de bankafschriften waaruit de extra schade door de privé uitgaven volgt, in bezit heeft. Gelet hierop kan er van uit worden gegaan dat [eiseres] in de mogelijkheid is haar schade in deze procedure te onderbouwen. Zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd, heeft [eiseres] ook voldoende gelegenheid gehad de schade in kaart te brengen. Het ontslag van [gedaagde] was op het moment van het indienen van de akte door [eiseres] bijna een jaar geleden. Uit de beschikking van de kantonrechter van 10 mei 2021 volgt bovendien dat [eiseres] in april 2021 al (een deel van) haar schade inzichtelijk kon maken. Mede vanwege de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] dat door privé uitgaven van [gedaagde] extra schade is ontstaan, had het op de weg gelegen van [eiseres] op zijn minst met één of enkele bankafschriften aan te tonen dat de (mogelijkheid van) extra schade aannemelijk is. Dit heeft zij nagelaten.
2.3.
Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat (mogelijk) extra schade aan de zijde van [eiseres] bestaat als gevolg van de privé uitgaven door [gedaagde] met de bankpas van [eiseres] . Een schadevergoeding of verwijzing naar de schadestaatprocedure voor wat betreft de door [gedaagde] gedane privé uitgaven met de bankpas van [eiseres] wordt daarom niet toegewezen.
2.4.
Een (zelfstandig) belang bij de gevorderde verklaring voor recht ontbreekt ten aanzien van gedane privé uitgaven door [gedaagde] , zodat ook deze vordering wordt afgewezen. Daarbij speelt mee, zoals [gedaagde] terecht opmerkt, dat in het oordeel van de kantonrechter van 10 mei 2021 reeds besloten ligt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld.
2.5.
Voor toewijzing van de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure en de verklaring voor recht is ten slotte ook geen ruimte voor wat betreft het teveel betaalde loon aan [gedaagde] en de leasecontracten, zoals onder rechtsoverweging 2.10 van het tussenvonnis is overwogen.
De proceskosten
2.6.
Omdat [eiseres] in het ongelijk gesteld wordt, moet zij de proceskosten van [gedaagde] vergoeden. De kosten van [gedaagde] worden begroot op € 952,00 griffierecht en
€ 2.785,00 (2,5 punten van liquidatietarief IV) salaris advocaat. In totaal worden de proceskosten begroot op € 3.737,00. De nakosten worden toegewezen op de hierna in de beslissing genoemde wijze.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.737,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: