ECLI:NL:RBMNE:2022:1050

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
UTR 22/ 21 en UTR 22/22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake kap van bomen ten behoeve van sloop flatgebouw

Op 9 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen de Utrechtse Bomenstichting en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen de verleende omgevingsvergunningen voor het kappen van bomen ten behoeve van de sloop van een flatgebouw. De Utrechtse Bomenstichting heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunningen die zijn verleend voor het kappen van in totaal 126 bomen. De voorzieningenrechter heeft op de zitting van 23 februari 2022 de belangen van verzoekster en vergunninghouder afgewogen. De rechtbank oordeelt dat er geen spoedeisend belang is ten aanzien van de tweede omgevingsvergunning, omdat het bestemmingsplan nog in voorbereiding is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bomen gekapt moeten worden om de sloop van het flatgebouw veilig te kunnen uitvoeren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het belang van de vergunninghouder bij het kunnen voortzetten van de sloop zwaarder weegt dan het belang van verzoekster bij het schorsen van de omgevingsvergunning. De uitspraak benadrukt dat de vergunninghouder dit op eigen risico doet, zolang de omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/21 en UTR 22/22
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 maart 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Utrechtse Bomenstichting , te Utrecht , verzoekster

(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Hillenaar).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Era Contour B.V. te Zoetermeer.

Inleiding

Op 6 augustus 2021 heeft [adviesbureau 1] in opdracht van derde-partij (vergunninghouder) een omgevingsvergunning aangevraagd voor het kappen van bomen, op het adres [adres] , perceelnr. [nummer] sectie [sectie] te [plaats] (het perceel). Vergunninghouder is eigenaar van het perceel. Vergunninghouder heeft het voornemen om een bestaande flat op de [adres] geheel te slopen om ruimte te maken voor het nieuwbouwplan [adres] .
Ter onderbouwing van de aanvraag heeft vergunninghouder een Bomeninventarisatie van 10 september 2021 overgelegd. Ook is beschikbaar een rapportage soortgericht onderzoek van 25 januari 2018 naar aanleiding van een uitgevoerde ecologische quickscan van [adviesbureau 2] van 16 mei 2017 en een verplantbaarheid onderzoek van [adviesbureau 3] van 14 juli 2021.
Bij besluit van 2 december 2021 (besluit I) heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 59 bomen en het verplanten van 13 bomen ten behoeve van woningbouw fase 1op het perceel.
Bij een tweede besluit van 2 december 2021 (besluit II) heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 67 bomen en het verplanten van 3 bomen ten behoeve van woningbouw fase 2 op het perceel.
Verzoekster heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het verzoek gericht tegen het primaire besluit I geregistreerd onder zaaknummer UTR 22/21 en het verzoek gericht tegen het primaire besluit II geregistreerd onder zaaknummer UTR 22/22.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2022. Namens verzoekster is verschenen haar gemachtigde. De gemachtigde van het college is verschenen met [A] , [functie] gemeente Utrecht, en [B] , boomtechnisch specialist bij [adviesbureau 3] . Voor vergunninghouder is verschenen [C] . Ook is verschenen
[D] , werkzaam bij beheerder BO-EX .

Overwegingen

Spoedeisend belang
1. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. [1]
2. De beide omgevingsvergunningen die verweerder aan vergunninghouder heeft verleend zien op de activiteit ‘kappen’ van bomen. Omdat verzoekster bezwaar heeft gemaakt tegen de omgevingsvergunningen en tijdens de bezwaartermijn verzoeken om een voorlopige voorziening heeft ingediend, zijn de omgevingsvergunningen van rechtswege geschorst totdat de voorzieningenrechter op het verzoek heeft beslist. [2] Dit betekent dat de vergunninghouder tot zolang nog geen gebruik mag maken van de verleende omgevingsvergunningen.
3. Vergunninghouder heeft meegedeeld dat hij zo snel mogelijk verder wil gaan met de werkzaamheden en niet wil wachten op de uitkomst van de bezwaarprocedure.
4. De bomen die op basis van de besluit I worden gekapt, moeten wijken vanwege de sloop van het bestaande flatgebouw. Met het ontmantelen van het flatgebouw is al gedeeltelijk gestart. Gelet op de toelichting op de zitting heeft verzoekster een spoedeisend belang bij haar verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van besluit I.
5. Het college heeft ten aanzien van besluit II toegelicht dat het bestemmingsplan, waarmee de nieuwe woningen planologisch mogelijk worden gemaakt, momenteel in voorbereiding is. Pas als het bestemmingsplan voor de geplande woningbouw onherroepelijk is, kan van omgevingsvergunning II gebruik worden gemaakt. Dit is als voorwaarde in het besluit opgenomen. Het college verwacht dat het bestemmingsplan in het derde kwartaal van dit jaar ter goedkeuring aan de raad wordt voorgelegd. Dit betekent dat op korte termijn nog geen gebruik kan worden gemaakt van deze vergunning.
Gelet hierop is er op dit moment geen sprake van spoedeisend belang ten aanzien van besluit II. Gemachtigde van verzoekster heeft daarom op de zitting het verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van besluit II (UTR 22/22) ingetrokken.
Het verzoek
6. Verzoekster verzoekt om schorsing van de verleende vergunning voor het kappen van de bomen, omdat de vergunning vooruit loopt op bouwplannen die nog niet vaststaan.
Verzoekster stelt dat het college geen duidelijkheid geeft over de wijze waarop de sloop wordt uitgevoerd. Verzoekster vindt dat daardoor niet vast staat dat alle vergunde bomen, die bovengemiddelde ecologische en bijzondere ruimtelijke en bovengemiddelde milieuwaarden hebben, in de weg staan om te kunnen slopen. Vooral niet alle bomen tussen de flat en de [adres] .
Het beoordelingskader
7. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als de omgevingsvergunning zodanig gebrekkig is dat deze in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak daarom eerst een voorlopig oordeel over de vraag of de omgevingsvergunning rechtmatig is of niet. Daarna zal zij beoordelen of de belangen van verzoeker om de omgevingsvergunning verder te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van verweerder en vergunninghouder om de omgevingsvergunning in stand te laten. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoeker.
8. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
Rechtmatigheid van het besluit
9. Het kappen van bomen is een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning vereist is. [3] Het verlenen van een kapvergunning is een bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsruimte heeft. Het college kan een vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van de ecologische, ruimtelijke, milieu, of cultuurhistorische waarde van de te kappen bomen. [4]
10. Het college heeft in het kader van de beoordeling van de waarden van de te kappen bomen een onderzoek ter plaatse laten doen door de boomtechnisch adviseur en heeft de uitkomsten daarvan meegenomen in de besluitvorming. Gebleken is dat de bomen een bovengemiddelde ecologische waarde hebben, omdat zij schuil- en broedplaatsen bieden aan fauna. De bomen hebben ook een duidelijke ruimtelijke waarde en een bovengemiddelde milieuwaarde. Ondanks de geconstateerde waarden heeft het college toch besloten bij besluit I de kap van 59 bomen en het verplanten van 13 bomen toe te staan, daarvan zijn er respectievelijk 56 en 4 vergunningplichting. Het college heeft daartoe besloten, omdat de bomen in de weg staan voor de noodzakelijke sloop van de bestaande flat en alternatieven voor de kap niet mogelijk zijn.
11. Uit het verweer en de toelichting op de zitting is gebleken dat het flatgebouw vanaf juli 2021 volledig leeg staat en volledig zal worden gesloopt, omdat het gebouw niet meer aan de huidige woonwensen van de gemeente voldoet en transformatie niet aan de orde is. De voor de sloop vereiste sloopmelding is op 18 oktober 2021 akkoord bevonden en daarna is de ontmanteling al gestart. Het college vindt het met het oog op de veiligheid en leefbaarheid van belang dat het flatgebouw zo snel mogelijk volledig wordt gesloopt. Bij de sloopmelding hoort een plan ten behoeve van de ‘Bereikbaarheid, Leefbaarheid, Veiligheid en Communicatie’, waaronder een sloopveiligheidstekening met daarop een sloopveiligheidszone rondom het flatgebouw om veilig te kunnen slopen. Toegelicht is dat daarbinnen de sloopwerkzaamheden feitelijk worden uitgevoerd en dat groot materieel moet kunnen manoeuvreren, zonder te worden gehinderd door obstakels, zoals bomen. Ook dient deze zone vrij van bomen te zijn om te voorkomen dat hier eventueel objecten vanaf het flatgebouw op zouden kunnen vallen. De voorzieningenrechter kan dit volgen en is van oordeel dat hiermee voldoende is onderbouwd dat inderdaad alle bomen waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, gekapt moeten worden om een verantwoorde en veilige sloop van het flatgebouw mogelijk te maken.
12. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat zij geen aanleiding ziet de omgevingsvergunning onrechtmatig te vinden.
Belangenafweging
13. Verzoekster heeft er belang bij dat de verleende omgevingsvergunning wordt geschorst in afwachting van een eventuele beroepsprocedure, zodat er geen werkzaamheden worden verricht die onomkeerbaar zijn. Vergunninghouder heeft een belang bij het kappen van de bomen die nu in de weg staan om veilig de sloop voort te kunnen zetten.
14. Gelet op het voorlopig rechtmatigheidsoordeel is in deze belangenafweging minder ruimte voor het belang van verzoekster bij het verder schorsen van de omgevingsvergunning totdat het college op het bezwaarschrift heeft beslist dan voor de belangen van de vergunninghouder bij het afwijzen van het verzoek om voorlopige voorziening.
15. Het belang van vergunninghouder bij het kunnen voortzetten van de sloopwerkzaamheden, waardoor er bomen moeten worden gekapt, weegt in dit geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan het belang van verzoekster. Zij neemt hierbij in aanmerking de toelichting van het college dat om veiligheidsredenen de vergunde bomen gekapt moeten worden. Op de zitting is daarbij aan de hand van een tekening de terreininrichting van de sloopveiligheidszone toegelicht. Daarbij is ook aan de hand van de draaireikwijdte van de mobiele toren- en telescoopkraan inzichtelijk gemaakt waarom bomen aan de andere kant van de flat vergund zijn om te kappen.
16. De voorzieningenrechter kan wel het standpunt van verzoekster volgen dat het bestreden besluit een toelichting mist dat een aantal bomen gekapt moeten worden als gevolg van de mogelijkheid van vallend bouwafval vanaf de flat. Op dat punt moet het college in de bezwaarprocedure nader motiveren. Ook moet het college in de bezwaarprocedure de terreininrichting en de reikwijdte van de mobiele toren- en telescoopkraan toelichten, waardoor inzichtelijk is welke bomen om die reden gekapt moeten worden.
Conclusie
17. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. Dat betekent dat vergunninghouder in beginsel mag doorgaan met het uitvoering geven aan besluit I. De voorzieningenrechter benadrukt hierbij dat vergunninghouder dit op eigen risico doet, zolang de verleende omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening in de procedure UTR 22/21 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is gedaan op 9 maart 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Dit volgt uit artikel 6.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
3.Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4:7 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2010 van de gemeente Utrecht (APV).
4.Op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de APV.