ECLI:NL:RBMNE:2022:1049

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
UTR 22/344
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor toegangspoort

Op 16 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning. De vergunninghouder had op 21 december 2021 een omgevingsvergunning verkregen voor het bouwen van een toegangspoort bij haar woning, waarbij ook een afwijking van het bestemmingsplan was verleend met betrekking tot de bouwhoogte. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen deze vergunning, vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting waren zowel verzoeker als zijn gemachtigde aanwezig, terwijl de vergunninghouder niet verscheen. De voorzieningenrechter deed onmiddellijk uitspraak na de zitting.

In zijn overwegingen concludeerde de voorzieningenrechter dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen. Hij oordeelde dat de omgevingsvergunning niet evident in strijd was met de erfdienstbaarheid die op de locatie van de toegangspoort rustte. De voorzieningenrechter benadrukte dat de civiele rechter de vraag over de reikwijdte van de erfdienstbaarheid behandelt, en dat er geen duidelijke belemmering was voor de vergunninghouder om de poort te bouwen. Bovendien werd vastgesteld dat verzoeker geen spoedeisend belang had bij de schorsing van de omgevingsvergunning, aangezien de vergunninghouder had toegezegd de toegangspoort open te houden in afwachting van de beslissing op bezwaar.

De voorzieningenrechter wees het verzoek af en stelde dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/344

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

16 maart 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. G.J.A.M. Bogaers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren , verweerder

(gemachtigde: mr. H. Zahri).
Verder neemt als partij aan het geding deel:
[belanghebbende]uit [plaats]
(gemachtigde: mr. T. van der Weijde).
Partijen worden hierna verzoeker, het college en de vergunninghouder genoemd.

Procesverloop

Op 21 december 2021 heeft het college aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een toegangspoort bij haar woning en voor het afwijken van het bestemmingsplan met betrekking tot de bouwhoogte. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt bij het college tegen de omgevingsvergunning. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 maart 2022. Verzoeker was met zijn gemachtigde aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [A] . De vergunninghouder was niet aanwezig. Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. Partijen zijn erop gewezen dat er geen hoger beroep open staat tegen de uitspraak.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een latere beroepsprocedure niet.
2. Verzoeker heeft op de zitting aangevoerd dat de toegangspoort geen erfafscheiding is, maar de voorzieningenrechter neemt ten gunste van verzoeker aan dat de omgevingsvergunning wél voor een erfafscheiding is verleend. Voor erfafscheidingen geldt namelijk een lagere maximale bouwhoogte dan voor andere bouwwerken, en alleen als het toegangshek een erfafscheiding is, moet ten aanzien van de bouwhoogte van het bestemmingsplan worden afgeweken. Dat is gunstig voor verzoeker, omdat er dan meer ruimte is voor de bespreking van zijn gronden hierna.
3. De voorzieningenrechter heeft geen reden om eraan te twijfelen dat aan de criteria voor de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid kan worden voldaan. Dat is een voorlopige en beperkte beoordeling, waarbij hij heeft betrokken dat het college heeft gezegd de motivering van het besluit op dit punt nog te willen aanvullen in de beslissing op bezwaar.
4. De zaak spitst zich vervolgens toe op de erfdienstbaarheid. Partijen zijn het erover eens dat op de locatie van de te bouwen toegangspoort een erfdienstbaarheid geldt, die inhoudt dat de vergunninghouder als eigenaar van het dienende erf aan verzoeker als eigenaar van het heersende erf doorgang van en naar het [adres] moet verschaffen. Die doorgang moet worden geboden langs een stuk grond van drie tot vier meter breed langs de zuidelijke grens van het perceel van de vergunninghouder. In de notariële stukken wordt dit omschreven als een “altijddurende erfdienstbaarheid van weg”. Verzoeker voert in bezwaar aan dat de omgevingsvergunning gelet op deze erfdienstbaarheid niet verleend mocht worden. De voorzieningenrechter acht dat bezwaar om de volgende redenen weinig kansrijk.
5. Niet het college en de bestuursrechter, maar de civiele rechter gaat over de vraag hoe ver de erfdienstbaarheid strekt en wat in het licht daarvan wel en niet moet worden toegestaan. Het college en de bestuursrechter gaan over de omgevingsvergunning. Alleen als zonder veel onderzoek duidelijk is dat de erfdienstbaarheid niet toestaat dat de vergunninghouder de poort bouwt, moet het college dat meewegen bij een omgevingsvergunning, waarbij zoals hier wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Er is dan sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg zou staan.
6. Die situatie doet zich hier helemaal niet voor. De te bouwen toegangspoort heeft een breedte die voldoet aan de beperkingen van de erfdienstbaarheid. De vergunninghouder heeft toegelicht dat verzoeker altijd doorgang door de poort zal krijgen, met een eigen sleutel of code. Wat het “altijd durende” recht van weg betekent, is een punt van geschil voor de civiele rechter. Dat de erfdienstbaarheid een belemmering vormt voor de bouw van de toegangspoort blijkt hier niet zomaar uit, en al helemaal niet dat sprake is van een evidente belemmering.
7. De voorzieningenrechter oordeelt bovendien dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij de schorsing van de omgevingsvergunning. De vergunninghouder heeft immers toegezegd dat zij de toegangspoort open zal laten in afwachting van de beslissing op bezwaar, zodat verzoeker zijn perceel ongehinderd kan bereiken. De bouw van de toegangspoort is verder niet onomkeerbaar: als de vergunninghouder nu gaat bouwen doet zij dat met het risico dat zij het bouwwerk weer moet afbreken als de omgevingsvergunning in bezwaar toch geen stand zou houden.
8. De conclusie is dat het bezwaar weinig kans van slagen maakt en dat er geen spoedeisende belangen zijn die vereisen dat een voorlopige voorziening wordt getroffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.