ECLI:NL:RBMNE:2022:1037
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde J.H. Maas, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de waarde van de woning op € 627.000,- heeft vastgesteld per 1 januari 2020. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning een lagere waarde van € 588.000,- heeft. De heffingsambtenaar heeft de waarde onderbouwd met een taxatiematrix waarin de woning wordt vergeleken met drie referentiewoningen die recentelijk zijn verkocht.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 25 januari 2022, waarbij zowel eiser als verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen. De rechtbank overweegt dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix en de toelichting ter zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de door hem aangedragen referentiewoningen beter vergelijkbaar zijn.
De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.