ECLI:NL:RBMNE:2022:1029

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
16.248199.20, 16/106050-21 (gev. ttz), 16/105399-21 (gev. ttz), 16/169491-21 (gev. ttz) en 16/652566-17 (vordering tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens poging afpersing en meerdere diefstallen met geweld

Op 21 maart 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot afpersing en meerdere diefstallen, waarbij geweld en/of braak of inklimming werd gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 14 en 27 september 2020 in Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 1] af te persen en dat hij op verschillende data in 2020 en 2021 meerdere diefstallen heeft gepleegd, waaronder diefstal met geweld tegen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de poging tot afpersing en de diefstallen. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft TBS met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de feiten op de slachtoffers, die zich in hun eigen woningen onveilig hebben gevoeld. De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een schadevergoeding van € 1.000,00 toegewezen gekregen voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.248199.20, 16/106050-21 (gev. ttz), 16/105399-21 (gev. ttz), 16/169491-21 (gev. ttz) en 16/652566-17 (vordering tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven aan de [adres] in [woonplaats]
thans verblijvende in Justitieel Complex Zaanstad.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 januari 2021, 25 maart 2021, 10 juni 2021, 5 juli 2021, 20 september 2021, 16 december 2021, 23 december 2021 en 7 maart 2022. Op 5 juli 2021, 23 december 2021 en 7 maart 2022 vond de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaats.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.B. Okhuijsen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder parketnummer
16/248199-20
feit 1
tussen 14 en 27 september 2020 in Utrecht [slachtoffer 1] heeft afgeperst;
feit 2
op 28 september 2020 in Utrecht [slachtoffer 1] heeft geprobeerd af te persen;
feit 3
tussen 14 en 27 september 2020 in Utrecht in vereniging diefstal van de telefoon van[slachtoffer 1] heeft gepleegd;
onder parketnummer
16/106050-21
op 17 april 2021 in Utrecht door middel van inklimming diefstal van een televisie en een playstation van [slachtoffer 2] heeft gepleegd;
onder parketnummer
16/105399-21
op 18 april 2021 in Utrecht diefstal van een mobiele telefoon van [slachtoffer 3] heeft gepleegd;
onder parketnummer
16/169491-21
feit 1
op 16 april 2021 in Utrecht door middel van inklimming met geweld uit een woning een portemonnee, bankpas, geldbedrag en een OV chipkaart van [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft gestolen;
feit 2
op 4 september 2020 in Utrecht met geweld uit een woning een portemonnee, bankpas en muntgeld van [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft gestolen;
feit 3
op 24 augustus 2020 in Utrecht met geweld uit een woning een geldbedrag van [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft gestolen;
feit 4
op 4 april 2018 in Utrecht door middel van inklimming uit een woning een monitor, computermuis en een geheugenkaart van [slachtoffer 6] heeft gestolen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde onder parketnummer 16/248199-20 wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie is van mening dat de aangifte van [slachtoffer 1] ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen in het dossier, zoals de verklaringen van de buren, de camerabeelden en het aantreffen van het wapen bij verdachte. Deze bewijsmiddelen ontkrachten volgens de officier van justitie de verklaring van verdachte dat [slachtoffer 1] steeds vrijwillig geld aan hem heeft gegeven. Het derde feit tenlastegelegd onder voornoemd parketnummer kan volgens de officier van justitie niet wettig worden bewezen.
Het ten laste gelegde onder parketnummer 16/106050-21 en 16/105399-21 kan ook wettig en overtuigend worden bewezen, gelet op de aangiften en omdat verdachte die feiten bekent.
De feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegd onder parketnummer 16/169491-21 kunnen volgens de officier van justitie eveneens bewezen worden verklaard, omdat verdachte die feiten ook (gedeeltelijk) bekent. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal bevindingen van de politie dat het raam zoals aangever heeft verklaard is geforceerd (feit 1). Tot slot kan het als feit 4 onder voornoemd parketnummer ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen op basis van de aangifte en de bevindingen uit het dactyloscopisch onderzoek naar de aangetroffen handpalmafdruk.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde onder parketnummer 16/248199-20. Ter onderbouwing heeft de raadsman naar voren gebracht dat er onvoldoende ondersteunend bewijs is voor de verklaring van aangever gelet op de ontkennende verklaring van verdachte. Ten aanzien van het derde feit tenlastegelegd onder voornoemd parketnummer heeft de raadsman aangevoerd dat de wegnemingshandeling niet bewezen kan worden verklaard en er dus een vrijspraak moet volgen.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 16/106050-21 en 16/105399-21 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 1 tot en met 3 onder parketnummer 16/169491-21 geen bewijsverweer gevoerd. Ten aanzien van het vierde feit onder voornoemd parketnummer tenlastegelegd refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 16/248199-20
Vrijspraak feit 1 (afpersing [slachtoffer 1] )
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van afpersingen die zouden zijn gepleegd in de periode van 14 tot en met 27 september 2020. De afpersingshandelingen zouden in de periode
tot27 september 2020 bestaan uit het in de nachtelijke uren aankloppen, het op dreigende toon vragen om geld, het dreigen met het ingooien van de ruiten en het meenemen van een bodyguard door verdachte. Dit zou allemaal in de woning van [slachtoffer 1] hebben plaatsgevonden. Het dossier bevat behalve de verklaring van [slachtoffer 1] geen ander bewijs dat deze verklaring ondersteunt met betrekking tot de afpersingen gepleegd tot 27 september 2020, waardoor er op dit punt onvoldoende bewijs is voor een bewezenverklaring van dit feit.
Verder heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij
op27 september 2020 door verdachte is gedwongen om geld te gaan pinnen. Voor dit moment bestaat er wel steunbewijs. Er zijn namelijk camerabeelden waarop te zien is dat aangever geld pint, terwijl verdachte daar naast staat met zijn shirt over zijn neus met de kennelijke bedoeling om niet herkend te worden. Hoewel deze situatie op de rechtbank bijzonder vreemd overkomt, kan slechts worden vastgesteld dat verdachte (zoals ook onder het laatste gedachtestreepje ten laste is gelegd) mogelijk op dwingende toon [slachtoffer 1] heeft verzocht geld op te nemen. Dit levert echter geen strafbare afpersing op, omdat voor geweld of bedreiging met geweld meer nodig is. Dat bestanddeel, het geweld dan wel bedreigen met geweld gepleegd op 27 september 2020, kan dus niet worden bewezen.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Vrijspraak feit 3 (medeplegen diefstal [slachtoffer 1] )
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan en zal daarom verdachte vrijspreken. Niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die de telefoon heeft weggenomen.
Bewijsmiddelen feit 2 (poging afpersing [slachtoffer 1] ) [1]
[slachtoffer 1] heeft op 28 september 2020 aangifte gedaan, hij heeft het volgende verklaard:
Gisteravond op zondag 27 september klopte de man omstreeks 18.15 uur op de voorruit […]. Ik liet de man binnen en weer vroeg hij om geld […]. Op een dwingende toon vertelde hij mij dat ik dit toch moest gaan pinnen, hij stelde voor met hem mee te gaan naar de pinautomaat. Toen we omstreeks 18.30 uur bij de geldautomaat aankwamen wilde hij opeens E 1000,- van mij hebben.Vanochtend stond de man[…]
weer voor de deur.[…]
In de slaapkamer riep hij met een luide en agressieve toon dat hij toch E 1000,,- nodig had. Hij zei "je moet E 1000,- opscharrelen anders gebeuren er rare dingen met je."[…]
Hij riep tegen me dat hij een doorgeladen wapen bij zich had en pakte een klein zwart handwapen, kleiner dan jullie dienstwapen, uit zijn broeksband en richtte op mij. Hij riep nog naar me "ga maar op je bed liggen, dan schiet ik je in je been." [2]
In een proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] staat het volgende:
Op maandag 28 september 2020[…]
waren wij ter plaatse op de [adres] . Ik zag dat er 2 mannen in de woning aanwezig waren. Deze bleken later te zijn, de aangever[…]
en de getuige, woonachtig op de [adres] : [getuige 1][…]
Ik hoorde [getuige 1] het volgende verklaren:
- Dat hij vanmorgen sliep en er lang aangebeld werd.
- Dat, toen hij de deur open deed, [slachtoffer 1]de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] (aangever)]
voor zijn deur stond.
- Dat [slachtoffer 1] er ontzettend bang uit zag.
- Dat hij een briefje van [slachtoffer 1] had gekregen waarin hij aangaf dat hij bedreigd werd.
In een proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] staat het volgende:
Ik zag dat[verbalisant]
[verbalisant 1] mij een briefje overhandigde. Ik hoorde [slachtoffer 1][de rechtbank begrijpt: aangever]
zeggen dat hij dit zelf geschreven briefje, door de deur van de buurman wonende op [adres] te [woonplaats] had gedaan. [3]
Op het bij het proces-verbaal gevoegde briefje staat:
Buurman ik wordt bedreigd. [4]
Uit een proces-verbaal van doorzoeking van de woning van verdachte blijkt het volgende:
In de la van de salontafel in de woonkamer[…]
werd[…]
aangetroffen en in beslag genomen.
-een zwart, klein model, op een vuurwapen gelijkend, voorwerp. [5]
Verdachte heeft het volgende, kort en zakelijk weergegeven, verklaard:
V: Wat heb je die dag erop gedaan, dus maandag 27 september 2020[de rechtbank begrijpt: maandag 28 september 2020]?
A: Ik was vroeg naar hem toegegaan. [..] [6]
V: De aangever vertelde ons dat jij om ongeveer 06.45 uur weer voor zijn deur stond.
A: Dat kan kloppen. [7]
Bewijsoverweging feit 2 (poging afpersing [slachtoffer 1] )
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 28 september 2020 heeft geprobeerd [slachtoffer 1] af te persen door hem te bedreigen met een vuurwapen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard hoe [slachtoffer 1] kort na het incident ontzettend bang een briefje aan hem had gegeven waarop stond dat hij werd bedreigd. Daarnaast is in de woning van verdachte een wapen aangetroffen, dat wat uiterlijke kenmerken betreft overeenkomt met de omschrijving van aangever. Deze bewijsmiddelen ondersteunen de verklaring van aangever.
Parketnummer 16/106050-21(diefstal van een televisie en een playstation)
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit, met uitzondering van de inklimming, bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 juli 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] van 17 april 2021, genummerd PL0900-2021118361-1, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 7 e.v.;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 17 april 2021, genummerd PL0900-2021118361-3, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 14 e.v.
Bewijsoverweging inklimming
Verdachte heeft verklaard dat hij met een sleutel de woning is binnengekomen. Deze verklaring wordt weersproken door de aangifte, waarin staat dat het slaapkamerraam was opengeduwd, en de verklaring van getuige [getuige 2] , die heeft gezien dat een man via het raam de woning inklom. De rechtbank acht daarmee ook de inklimming wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 16/105399-21(diefstal van een telefoon)
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 juli 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3] van 18 april 2021, genummerd PL0900-2021119362-3, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 5 e.v.
Parketnummer 16/169491-21
Bewijsmiddelen feiten 1 tot en met 3 (diefstal met geweld [slachtoffer 4] / [slachtoffer 5] ) [8]
Verdachte heeft het volgende, kort en zakelijk weergegeven, verklaard:
Ik heb op een boze toon geld gevraagd aan die meneer aan de [straat] in [woonplaats] . Ik herhaalde het een paar keer. Dit heb ik meerdere keren gedaan bij dezelfde mensen. Ik ben ook een keer door de achterdeur naar binnen gekomen. Ik heb die meneer geduwd. [9]
[slachtoffer 4] heeft verschillende aangiftes gedaan, hierin staat onder meer het volgende:
Op vrijdag 16 april 2021, omstreeks 16:45 uur, bevond ik samen met mevrouw [slachtoffer 5] in de huiskamer van de eengezinswoning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] .[…]
Nadat ik het raam op een kier had gezet, zag ik opeens een jongen voor het raam staan. Ik voelde dat de jongen gelijk het raam naar binnen duwde, kennelijk om het raam helemaal te openen om de woning binnen te komen. Ik probeerde nog het raam tegen te houden, maar de jongen deed dat met grote kracht. Ik kon het raam niet meer tegenhouden. Hierdoor liep ik ook een wond aan mijn rechterhand. Ik zag en voelde dat de jongen onze huiskamer binnenklom via het open raam.[…]
Eenmaal in de woning zag en voelde ik dat de jongen met zijn beide handen mij tegen de grond duwde met veel kracht. Toen ik met mijn gezicht naar de grond lag, voelde ik dat de jongen mij lichte tikken op mijn hoofd en handen gaf. Ik hoorde hem ook
tegelijkertijd zeggen: "geld, geld, geld" [… ]. [10] Op een gegeven moment voelde ik dat de jongen aan de zakken van mijn lichtbruine colbert begon voelen/zoeken. Ik zag en voelde dat de jongen mijn portemonnee uit mijn rechterzak van mijn colbert pakte en weer opstond. Ik zag dat de jongen naar voordeur liep, de deur opende en vervolgens naar buiten liep. […] Inhoud van mijn zwarte klapmodel portemonnee:
ING bankpas op naam
Ouderen OV pas
Ongeveer 60 euro. [11]
Vandaag, vrijdag 4 september 2020, omstreeks 18.35 uur, zat ik met mijn vriendin
[slachtoffer 5] in de woonkamer van onze woning aan de [adres] te [woonplaats] . Ik zag dat er een voor mij onbekende man door de deur aan de achterzijde van de woonkamer kwam.[…]
Deze man kwam op mij afgelopen en riep dat hij geld wilde hebben. Ik stond op, en voelde hoe de man mij een duw gaf waardoor ik op de grond viel. Vervolgens zag ik hoe de man in de zakken van mijn jas voelde, en hier mijn portemonnee uithaalde. Hierna is hij direct weer vertrokken[…]. [12]
Mijn portemonnee is klein en zwart van kleur. In de portemonnee zat het volgende:
  • een ING pas
  • een ING pas op naam Mevr. [slachtoffer 5] .
  • muntgeld, ik weet niet hoeveel. [13]
Op 24 augustus 2020, omstreeks 23.20 uur, bevond ik mij in mijn woning aan de
[adres] te [woonplaats] .[…]
Ik deed de voordeur open. Ik werd direct naar achteren geduwd door een man. Ik zag dat hij direct de hal instapte en vervolgens linksaf de woonkamer in liep. Ik hoorde dat hij schreeuwde dat hij geld wilde hebben.[…]
Ik zag dat de man mij vervolgens vastpakte en naar de grond duwde.[…]
Ik kwam vervolgens ten val en lag op mijn buik.[…]
Ik hoorde dat de man nog steeds riep dat hij geld wilde. Ik zag dat hij naar het ladekastje in de woonkamer liep. Ik zag dat hij de bovenste lade opende en daarin begon te graaien.[…]
Ik zag dat hij plotseling wegliep en de woning verliet.[…]
Toen de politie er was kwam ik er achter dat ons huishoudportemonneetje leeg was. Deze ligt altijd in de la waar de man in had zitten graaien. Ik weet niet precies hoeveel geld hierin zat. Dit kan 30 of 40 euro geweest zijn maar ook 60 of 70 euro. Het waren in ieder geval alleen maar biljetten. [14]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft een proces-verbaal bevindingen opgemaakt waarin staat:
Op vrijdag 16 april 2021[…]
kregen wij een melding[…]
om te gaan naar de [adres] te [woonplaats] .[…]
Ik zag dat het raam ontzet was en het remmechanisme krom getrokken was. Gezien de schade en de stand van het raam, is het raam met kracht open geduwd. [15]
[slachtoffer 5] heeft een getuigenverklaring afgelegd. Hierin staat onder meer:
Op vrijdag 4 september 2020[…]
zat ik samen met [slachtoffer 4] in de woonkamer van onze woning aan de [adres] te [woonplaats] .[…]
Ik zag dat deze man de woonkamer betrad door de deur aan de achterzijde van de woning, welke naar de keuken leidt. Toen deze man de woonkamer binnenkwam, hoorde ik hem zeggen "Geld, geld, ik wil geld!". Ik zag dat [slachtoffer 4] opstond, en dat deze man hem een duw gaf waardoor [slachtoffer 4] op de grond viel. Ik zag dat de man begon te graaien in de zakken van zijn jas. [16]
Bewijsoverweging feiten 1 tot en met 3 (diefstal met geweld [slachtoffer 4] / [slachtoffer 5] )
Verdachte bekent deze feiten ten dele, maar bagatelliseert zijn rol en vindt zelf dat er geen sprake is geweest van geweld. De rechtbank gaat niet mee in deze verklaring van verdachte. Op basis van voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte op drie momenten steeds op nagenoeg dezelfde manier geld van [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] afhandig heeft gemaakt. Verdachte drong de woning binnen, gaf [slachtoffer 4] een flinke duw en vroeg op een agressieve en/of dwingende manier om geld. Kennelijk ging het hem steeds niet snel genoeg en ging hij over tot doorzoeking van het colbert van [slachtoffer 4] of het ladeblok in de woning. Voornoemd handelen maakt dat verdachte wel degelijk diefstallen met geweld heeft gepleegd. De rechtbank acht dan ook de feiten 1 tot en met 3 wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen feit 4 (diefstal van een monitor, computermuis en een geheugenkaart) [17]
In het dossier zit een aangifte waarin het volgende staat:
Op woensdag 4 april 2018 te 05:41 uur, kwam ik ter plaatse van het misdrijf op de
locatie [adres] , [woonplaats] , bij een persoon die mij opgaf te zijn:[…]
[slachtoffer 6][…]
Hij deed aangifte en verklaarde het volgende:[…]
omstreeks 05.30 uur werd ik wakker[en]
zag[ik]
dat het raam aan de voorzijde open stond. Ik heb dit raam zelf niet geopend. Ik zag dat er een monitor van het merk LG weggenomen was en een computermuis van het merk Microsoft. [18]
Bij de aangifte zit een bijlage goederen gevoegd, waarop naast de monitor en computermuis een geheugenkaart vermeld staat. [19]
In een proces-verbaal sporenonderzoek staat het volgende:
Op de buitenzijde van het raam, op de rechter onderzijde, werd door mij een vingerspoor (deel handpalm) aangetroffen. Dit spoor werd door mij door middel van folie veiliggesteld.
De plaats van aantreffen van dit vingerspoor impliceert dat de dader van deze inbraak
tegen de rechter onderzijde van het raam heeft geduwd om het raam uit de kiep/kantel
te verkrijgen.[…]
Spoornummer: PL0900-2018092545-130139
SIN: AAIN1976NL
Spooromschrijving: Handpalmafdruk
Plaats veiligstellen: Onderzijde raam buiten geplaatst tijdens openduwen raam [20]
Uit een rapport dactyloscopisch onderzoek blijkt het volgende:
Met de afbeelding van dactyloscopisch spoor bekend in Havank onder nummer
03240418000100202 is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd in de verzameling
referentieafdrukken in Havank.
Bij de aanvraag werden de volgende gegevens vastgelegd:
Kenmerk Havank: 03240418000100202
Kenmerk spoor: AAIN1976NL[…]
Dit onderzoek heeft geleid tot individualisatie van het spoor op een persoon
geregistreerd in Havank onder:
Biometrienummer: 310001678803
Incidentnummer: 316000200902
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [voornamen] [21]
Uit het onderzoek blijkt dat zowel een zeer grote mate van overeenkomst is geconstateerd
als de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen tussen spoor
03240418000100202 en de afbeelding van de Palm R van incidentnummer 316000200902
geregistreerd in Havank onder biometrienummer 310001678803.
Deze bevindingen liggen geheel in de lijn der verwachting wanneer het spoor van de donor
afkomstig is. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig
ander persoon is verwaarloosbaar klein. De individualisatie op deze persoon is gebeurd
conform de beschreven procedures en op basis van de toepasselijke forensisch-
technische normen. [22]
Bewijsoverweging feit 4 (diefstal van een monitor, computermuis en een geheugenkaart)
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de handpalmafdruk (spoor AAIN1976NL) een daderspoor is die tijdens de inklimming is aangebracht. De kans deze afdruk afkomstig is van een willekeurig ander persoon dan verdachte is verwaarloosbaar klein. Verdachte heeft geen verklaring afgelegd voor de aanwezigheid van deze afdruk op het plaats delict. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal door middel van inklimming.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
onder parketnummer
16-248199-20
Feit 2op 28 september 2020 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht en gericht gehouden op die [slachtoffer 1] en daarbij die [slachtoffer 1] – kort en zakelijk weergegeven – de woorden heeft toegevoegd: ”Je moet € 1.000,-- opscharrelen anders gebeuren er rare dingen met je” en “ga maar op je bed liggen, dan schiet ik je in je been”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
onder parketnummer
16/106050-21
op 17 april 2021 te Utrecht, een televisie (merk Sony) en een Sony Playstation 4, toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijke toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
onder parketnummer
16/05399-21
op 18 april 2021 te Utrecht een mobiele telefoon (te weten een Nokia), toebehorende aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
onder parketnummer
16-169491-21
Feit 1op 16 april 2021 te [woonplaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening meerdere goederen, te weten- een portemonnee en- een bankpas en- een geldbedrag (van ongeveer 60 euro) en- een OV chipkaart,toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , heeft weggenomen (uit de woning gelegen aan de [adres] ),
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking en inklimming,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door- toen die [slachtoffer 4] een raam van voornoemde woning op een kier had gezet, dat raam (met kracht) naar binnen te duwen, waardoor het raam werd geopend en hij, verdachte, naar binnen kon klimmen en- (vervolgens) (met kracht) die [slachtoffer 4] tegen de grond te duwen en
- (vervolgens) die [slachtoffer 4] tikken op zijn, [slachtoffer 4] , hoofd en handen te geven, terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag, en daarbij de woorden “geld, geld, geld” toe te voegen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en- (vervolgens) de zakken van de colbert van die [slachtoffer 4] te doorzoeken en daaruit een portemonnee te halen, waarna hij, verdachte, weer opstond en met voornoemde portemonnee voornoemde woning verliet.
Feit 2op 4 september 2020 te [woonplaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een of meerdere goederen, te weten- een portemonnee en- een of meerdere bankpassen en- muntgeld,toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , heeft weggenomen (uit een woning gelegen aan de [adres] ), welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- voornoemde woning via de achterdeur zonder toestemming of aankondiging te betreden en- (vervolgens) op die [slachtoffer 4] af te lopen en (daarbij) te roepen dat hij, verdachte, geld wilde hebben, althans woorden van gelijke strekking en/of aard, en- (vervolgens) (met kracht) die [slachtoffer 4] een duw te geven, waardoor die [slachtoffer 4] op de grond viel, en- (vervolgens) de jaszakken van die [slachtoffer 4] te doorzoeken en daaruit de portemonnee van die [slachtoffer 4] te halen, waarna hij, verdachte, met voornoemde portemonnee voornoemde woning heeft verlaten.
Feit 3op 24 augustus 2020 te [woonplaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een geldbedrag (van ongeveer 50 euro), toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , heeft weggenomen (uit een woning gelegen aan de [adres] ), welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door- bij voornoemde woning aan te bellen, waarna verdachte, nadat die [slachtoffer 4] had opengedaan, (met kracht) die [slachtoffer 4] naar achteren heeft geduwd en (vervolgens) de woning binnen is gelopen en- (vervolgens) die [slachtoffer 4] (met kracht) vast te pakken en die [slachtoffer 4] naar de grond te duwen en- (terwijl) meermalen, althans eenmaal te roepen dat hij, verdachte, geld wilde hebben, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en- (vervolgens) de bovenste lade van een ladekastje te openen en die lade te doorzoeken en (vervolgens) uit die lade een portemonnee te pakken en daaruit voornoemd geldbedrag te pakken, waarna hij, verdachte, met voornoemde geldbedrag voornoemde woning heeft verlaten;
Feit 4op 4 april 2018 te [woonplaats] , gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan de [adres] , alwaar hij, verdachte, zich tegen de wil van derechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een monitor en een computermuis en een geheugenkaart, toebehorende aan [slachtoffer 6] , heeft weggenomen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 3 onder parketnummer 16-248199-20 is ten laste gelegd is niet bewezen. Hetgeen overigens meer of anders is ten laste gelegd is eveneens niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
onder parketnummer
16-248199-20
Feit 2
poging afpersing
onder parketnummer
16/106050-21
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming
onder parketnummer
16/05399-21
diefstal
onder parketnummer
16-169491-21
Feit 1
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking en inklimming
Feit 2
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
Feit 3
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
Feit 4
diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren en te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege. Ter onderbouwing voert de officier van justitie aan dat TBS met dwangverpleging de enige mogelijkheid is om verdachte de juiste behandeling en begeleiding te geven en zo recidive te voorkomen. Zij baseert zich hierbij met name op het rapport van psycholoog drs. Van de Kant en het advies van de reclassering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Volgens de verdediging moet het minst ingrijpende middel worden gekozen en dat is in deze zaak een TBS met voorwaarden. Het behoort tot de mogelijkheden en verdachte heeft zich bereid verklaard zich aan de voorwaarden te houden. Ook de ernst van de feiten waarvoor verdachte terecht staat, wijzen in de richting van een TBS met voorwaarden. De verdediging wijst met name op het rapport van psychiater Blansjaar die ook tot die conclusie komt. Tot slot is de verdediging van mening dat de TBS-maatregel slechts gemaximeerd kan worden opgelegd, gelet op hetgeen volgens de verdediging bewezen kan worden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging afpersing en een vijftal diefstallen, waarbij een aantal diefstallen gepaard gingen met geweld en/of braak of inklimming. Verdachte heeft bij het plegen van deze feiten alleen maar gedacht aan zichzelf. Hij had geld nodig om zijn verslaving te bekostigen, zo heeft hij ter zitting verklaard. Een flink aantal personen zijn hier de dupe van geworden. Op de eerste plaats is [slachtoffer 1] bij de poging afpersing in zijn eigen woning bedreigd met een wapen en is hij zodanig onder druk gezet dat hij in de vroege ochtend bij zijn buren om geld is gaan vragen. [slachtoffer 1] heeft daarbij een briefje met een noodkreet aan de buurman gegeven waarna uiteindelijk alarm is geslagen. [slachtoffer 1] heeft naar voren gebracht dat hij ten gevolge van dit feit meerdere maanden angstig is geweest en wantrouwend is geworden naar vreemde mensen. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , twee oudere en kwetsbare mensen, zijn zelfs meerdere malen in hun eigen huis het slachtoffer geworden van verdachte. Tegen [slachtoffer 4] heeft verdachte bovendien steeds fysiek geweld gebruikt. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] waren bij de overvallen in hun woning zo angstig dat zij niets tegen verdachte durfde te doen. Tot slot heeft verdachte drie diefstallen gepleegd, waarbij de slachtoffers met name in hun vermogen zijn geraakt. Alle feiten vonden plaats in woningen, een plek waar mensen zich bij uitstek vertrouwd en veilig moeten voelen. Niet alleen bij deze slachtoffers brengen dit soort feiten gevoelens van onveiligheid teweeg, dat geldt ook voor de samenleving als geheel. De rechtbank rekent verdachte dit ernstig aan. Het betreffen daarmee ook feiten waar volgens de oriëntatiepunten van de rechtbank gevangenisstraffen voor langere duur op staan. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is dan ook de enige passende straf.
Persoon van de verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 14 juni 2021 blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Hieruit volgt verder dat verdachte in een proeftijd liep op het moment dat een deel van de strafbare feiten werden gepleegd. Verder is verdachte tijdens een schorsing van zijn voorlopige hechtenis wederom in de fout is gegaan. Dit alles werkt in het nadeel van verdachte mee bij het bepalen van de hoogte van de straf.
In deze zaak hebben veel zittingen plaatsgevonden en zijn er over de periode van ruim een jaar meerdere rapporten opgemaakt. De rechtbank heeft zelf gezien hoe de houding van verdachte in het afgelopen jaar zichtbaar in positieve zin is veranderd. Dit is ook te zien in de laatst opgemaakte rapporten waaruit volgt dat verdachte meewerkt aan de onderzoeken en aangeeft open te staan voor behandeling en inziet dat hij behandeling nodig heeft voor zijn (verslavings)problematiek. Deze veranderde instelling werkt in (sterk) positieve zin mee bij het bepalen van de hoogte van de straf.
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank met name rekening gehouden met het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 2 oktober 2021, opgemaakt door
dr. B.A. Blansjaar, psychiater, het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 16 december 2021, opgemaakt door drs. T.W. van de Kant, klinisch psycholoog (hierna samen te noemen: de dubbelrapportage) en het reclasseringsadvies van 24 februari 2022 over een TBS met voorwaarden, opgemaakt door mevrouw B. Westra alsmede hetgeen door de reclassering namens mevrouw Derks ter zitting in aanvulling op het advies naar voren is gebracht.
De rapporteurs komen in de dubbelrapportage tot de conclusie dat verdachte licht verstandelijk beperkt is, een neurocognitieve stoornis en een psychische stoornis heeft. Er is daarnaast sprake van verslavingsproblematiek.
Psycholoog Van de Kant omschrijft dat verdachte uit het onderzoek naar voren komt als een zeer kwetsbare, beschadigde en vooral ook beperkte man bij wie sprake is van ontwikkelingsproblematiek, ernstige psychiatrisch en cognitieve stoornissen, een zwakke persoonlijkheidsstructuur en verslavingsproblematiek. Verdachte is volgens Van de Kant niet volledig in staat zijn gedrag te organiseren of in vrijheid te bepalen en laat zich vooral leiden door impulsen en de bevrediging van zijn behoeften op de korte termijn. De langere termijn kan hij niet overzien, noch kan hij zijn gedrag hier voldoende op aanpassen. Zijn vrijheid in het maken van keuzen en het handelen is hierdoor in aanzienlijke mate beperkt en er is geen scenario denkbaar waarin de problematiek tijdens de ten laste gelegde feiten niet kan hebben doorgewerkt, ondanks dat er ook een duidelijk opportunistisch en instrumenteel aspect in de feiten zichtbaar is. Geadviseerd wordt dan ook het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Psychiater Blansjaar komt tot dezelfde conclusie en wijst erop dat verdachte door een lichte verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid duurzaam beperkt is in zijn algehele sociale en maatschappelijke functioneren.
De rapporteurs schatten het risico op recidive in als hoog tot zeer hoog bij het ontbreken van een stevig kader. Zij komen tot de conclusie dat slechts een langdurig klinische opname binnen een gesloten setting voor mensen met gedragsstoornissen (waarbij sprake is van een verstandelijke beperking en verslavingsproblematiek) verdachte de nodige structuur en zorg kan bieden, zoals een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC). Het zeer hoge recidiverisico bij verdachte zal niet voldoende kunnen worden ingeperkt door ambulante behandeling en toezicht.
De rechtbank neemt de conclusies voor wat betreft de toerekenbaarheid (verminderd toerekeningsvatbaar) en het recidiverisico (hoog tot zeer hoog) over en maakt die tot de hare.
De rapporteurs zijn het er voorts over eens dat behandeling moet plaatsvinden binnen het kader van een TBS-maatregel en ook hebben zij eenzelfde visie over hoe de invulling van het behandeltraject er uit zou moeten zien. Zij verschillen echter van mening of behandeling van verdachte in het kader van TBS met voorwaarden of TBS met dwangverpleging kan plaatsvinden. Van de Kant ziet geen andere mogelijkheid dan het adviseren van een TBS met dwangverpleging. Gezien de ernstige beperkingen van verdachte is de inschatting dat verdachte zich onvoldoende kan committeren aan een voorwaardelijk kader. Daarbij komt dat volgens Van de Kant een eventuele omzetting van een TBS met voorwaarden naar een TBS met dwang nog verder beschadigend zal zijn voor verdachte, door alle veranderingen die dit met zich brengt, door de vertraging van het behandelproces en door de afname van de toch al geringe responsiviteit door de mislukte behandelpoging. Van de Kant adviseert het traject te laten plaatsvinden in FPK van Hoeve Boschoord (onderdeel van Trajectum).
Blansjaar komt tot een andere conclusie. Hij verwacht dat verdachte in een gestructureerde setting zoals een FPK of FPC zich waarschijnlijk wel aan de voorwaarden van de behandeling zal kunnen houden. Blansjaar adviseert behandeling en resocialisatie vanuit een FPK of FPC in het kader van een TBS met voorwaarden, waarbij bij onvoldoende medewerking de maatregel van TBS met dwangverpleging in aanmerking komt.
De reclassering heeft onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van een TBS met voorwaarden en heeft hierover negatief geadviseerd. Zij zien geen enkele mogelijkheid om met voorwaarden of reclasseringsinterventies de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. De reclassering onderschrijft hiermee de conclusies van Van de Kant. In de behandeling van verdachte zou in de optiek van de reclassering zoveel mogelijk 'rust' moeten bestaan, waarbij verdachte in een tempo dat bij hem past aan zijn behandeling zou moeten kunnen werken. Zonder daarbij overvraagd te worden in een (te) snelle ambulantisering van het traject, waarbij de risico's op 'mislukken' als voorspelbaar hoog moeten worden ingeschat. Het moet volgens de reclassering verdachte in die zin 'gegund' worden om succesmomenten te ervaren en van daaruit - in gepast tempo - te kunnen gaan resocialiseren wanneer hij daar écht klaar voor is, in een omgeving waar een - eveneens voorspelbare - terugslag ondervangen kan worden en niet het einde van het traject en omzetting van de titel betekent. Indien de rechtbank toch over wil gaan tot het opleggen van een TBS met voorwaarden, dan heeft de reclassering voorwaarden geformuleerd.
Ter terechtzitting heeft mevrouw Derks van de reclassering een toelichting gegeven op dit rapport. Zij heeft toegelicht dat verdachte inmiddels is aangemeld bij FPK van Hoeve Boschoord (onderdeel van Trajectum) en het wachten is of hij voor deze kliniek zal worden geaccepteerd. Zij heeft te kennen gegeven dat zowel een behandeling binnen het kader van een TBS met voorwaarden als een TBS met dwangverpleging kan plaatsvinden binnen deze kliniek.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij zichzelf niet vindt passen in een TBS met dwangverpleging, aangezien de feiten waarvan hij wordt verdacht minder erg zijn dan waar normaal gesproken een TBS met dwangverpleging voor wordt opgelegd. Hij vreest tussen zware delinquenten te komen in een FPC. Hij heeft daarom de voorkeur om te worden geplaatst binnen een TBS met voorwaarden. Maar nog belangrijker vindt hij dat hij geplaatst wordt in een FPK en niet in een FPC
De maatregel
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat bij verdachte sprake is van psychische en neurologische problematiek en een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, aanwezig ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde. Aangezien eerder ingrijpen niet heeft gebaat en verdachte zonder dwingend kader niet in staat zal zijn te profiteren van enige behandeling, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen de terbeschikkingstelling van de verdachte eisen. Dat oordeel is mede gegrond op de ernst en de aard van de bewezenverklaarde feiten – misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraffen van vier jaren of meer zijn gesteld – het zeer grote gevaar voor herhaling en de noodzaak van behandeling om het risico in te perken. De rechtbank volg hierin het advies van de dubbelrapportage en de reclassering.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of behandeling in het kader van TBS met dwangverpleging of een TBS met voorwaarden kan plaatsvinden. De rechtbank legt aan verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging op en zal hierna uitleggen waarom zij dit doet.
Op basis van de rapporten is het de inschatting van de rechtbank dat verdachte nog een lange weg te gaan heeft met de nodige behandelingen en begeleiding. Er is sprake van psychische en daarmee verband houdende verslavingsproblematiek en het cognitieve vermogen van verdachte is ten gevolge van een operatie aan een hersentumor nog verder achteruit gegaan. Vanwege de complexiteit van deze problematiek is de kans op een terugval binnen het behandeltraject zeer groot. Het risico op recidive is daarmee ook zeer hoog. Daar zijn beide rapporteurs duidelijk over.
De psycholoog Van de Kant heeft de kans van slagen van een behandeling binnen het kader van een TBS met voorwaarden als zeer gering ingeschat. Wat de rechtbank bij die inschatting van belang acht, is dat de psycholoog in de rapportage expliciet de neurologische informatie van het UMC Utrecht heeft betrokken, in tegenstelling tot de psychiater die kennelijk hierover niet beschikte. Zo overweegt de psycholoog samenvattend dat er gesproken kan worden van een kwetsbare, zeer beperkte man met multiproblematiek en disfunctioneren op alle belangrijke levensgebieden, die de afgelopen jaren door een hersentumor nog verder beperkt is geraakt in zijn functioneren en blijvend en nog meer dan voordien afhankelijk zal zijn van externe structuur, begeleiding en steun. Deze multiproblematiek maakt (mede) dat de psycholoog tot het adviseren van een TBS maatregel met dwangverpleging komt. Daarbij komt dat de psycholoog duidelijk maakt deze beslissing zorgvuldig te hebben (her)overwogen. Zo staat in de rapportage dat vanwege de angst die een TBS met dwang bij verdachte oproept, de duidelijke lijdensdruk die hij toch al ervaart en de motivatie op dit moment voor de TBS met voorwaarden, maakt dat de psycholoog dit heeft overwogen, maar tot de conclusie komt dat de kans dat verdachte zich aan de voorwaarden
kanhouden zeer gering is.”
Psychiater Blansjaar is van mening dat verdachte zich in het kader van een TBS met voorwaarden ‘waarschijnlijk’ wel aan de voorwaarden zal houden. Zo niet, dan kan TBS met dwangverpleging dan alsnog worden bevolen. Anders dan in het advies van de psycholoog ziet de rechtbank weinig motivering – mede tegen de achtergrond van de complexe problematiek van verdachte – waarop deze inschatting van de psychiater is gebaseerd.
Aldus volgt de rechtbank in deze de conclusies van de psycholoog (en de reclassering). De kans dat verdachte in het kader van TBS met voorwaarden, die voorwaarden niet kan naleven en recidiveert is te groot. Gelet op de ernst van de gepleegde feiten, is dat een onaanvaardbaar risico.
Daarmee is een kader van TBS met dwangverpleging, ter bescherming van de maatschappij, naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk.
Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat het invoelbaar is dat verdachte de vrees heeft binnen een TBS met dwangverplegingskader te worden geplaatst. En het is ook niet zo dat de rechtbank geen vertrouwen heeft in de behandeling, zoals gezegd is de veranderde houding de rechtbank opgevallen en heeft zij gedurende het jaar daadwerkelijk gezien dat verdachte ook behandeld wil worden. Een voorbeeld hiervan is dat verdachte – op het moment dat hij werd geschorst door de rechtbank eind vorig jaar – heeft aangegeven dat hij vanwege het risico op terugval in zijn verslaving (en het daarmee samenhangend plegen van delicten) in de PI wilde blijven. De rechtbank twijfelt ook niet aan de intentie van verdachte dat hij zich aan voorwaarden
wilhouden. Die wil is de rechtbank heel duidelijk. Maar het is voor de rechtbank vooral de vraag geweest of verdachte zich aan voorwaarden
kanhouden. Op welke vraag de psycholoog zeer weloverwogen heeft ingeschat dat dit niet haalbaar is voor verdachte. Daarnaast is het zo dat het verdachte - zoals de reclassering dat opschrijft - gegund moet worden om terug te kunnen vallen zonder het risico te lopen dat de titel van de maatregel wordt omgezet. Hij zal bij een omzetting opnieuw moeten beginnen, mogelijk binnen een andere instelling met alle gevolgen van dien. Van de Kant stelt dat dit verdachte nog verder zal beschadigen. Hoewel de rechtbank goed begrijpt dat het opleggen van een TBS met dwangverpleging niet de keuze is van verdachte, is zij van oordeel dat naast het feit dat voor de beveiliging van de maatschappij deze maatregel eist, het ook voor verdachte zelf het meest passende kader is, waarin hij in een geleidelijk tempo met vallen en opstaan kan worden behandeld.
De rechtbank geeft in overweging verdachte te plaatsen in FPK De Hoeve Boschoord (onderdeel van Trajectum). Dit komt tegemoet aan de wens van verdachte niet te worden geplaatst in een FPC. Ook de psycholoog heeft dit in de dubbelrapportage als goede optie voor verdachte benoemd.
De rechtbank overweegt tot slot dat deze maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zoals de feiten hiervoor onder 6 zijn gekwalificeerd. Het betreffen immers onder andere een afpersing met bedreiging met een vuurwapen en een diefstal waarbij geweld tegen een persoon is gebruikt. De rechtbank zal de TBS-maatregel niet gemaximeerd aan verdachte opleggen, wat betekent dat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.
De straf
Verdachte is een (inmiddels) 25-jarige man, waarbij volgens de rapporteurs de verwachting is dat langdurig toezicht met behandeling, begeleiding en structurering noodzakelijk is. De rechtbank leidt hieruit af dat klinische behandeling een lange periode in beslag zal nemen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het van belang is dat verdachte zo spoedig mogelijk zijn behandeling zal starten. De rechtbank zal daarom geen (veel) langere gevangenisstraf opleggen dan de periode waarin hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht en zal in die zin de officier van justitie in haar eis volgen. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding daar bovenop nog een voorwaardelijk deel op te leggen. Ten eerste is de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie gekomen. Daarnaast zal resocialisatie plaatsvinden binnen het kader van de TBS met dwangverpleging, waarbinnen voldoende middelen bestaan om verdachte op een verantwoorde manier te laten re-integreren.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.399,31. Dit bedrag bestaat uit € 2.899,31 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1, 2 en 3 onder parketnummer
16/248199-20 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie komt tot de conclusie dat het bedrag aan materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.730,00, bestaande uit een bedrag van € 2.500,00 aan contant en € 230 aan gepind geld. Deze geldbedragen zien op feit 1. Het bedrag van € 119,31 moet volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat zij heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 3 waarop dit bedrag ziet. De immateriële schade kan volgens de officier van justitie volledig worden toegewezen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard vanwege het gevoerde vrijspraakverweer. Ten aanzien van het geldbedrag van € 119,31 dat ziet op de mobiele telefoon heeft de raadsman (subsidiair) opgemerkt dat niet uitgegaan mag worden van de nieuwwaarde.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de gevorderde materiële schade van € 2.899,31 nu verdachte van het onder feit 1 en 3 ten laste gelegde onder parketnummer 16/248199-20 zal worden vrijgesproken.
[slachtoffer 1] heeft wel recht op vergoeding van immateriële schade vanwege de veroordeling van verdachte voor feit 2 tenlastegelegd onder voornoemd parketnummer. [slachtoffer 1] heeft op grond van artikel 6:106 lid 1 aanhef onder b Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien hij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank stelt vast dat hiervan sprake is. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. In dit geval heeft de normschending erin bestaan dat verdachte in de woning van aangever met een wapen dreigend geprobeerd heeft geld afhandig te maken. Aangever heeft gevoelens van angst ervaren wat ook nadien nog impact heeft gehad op zijn dagelijks leven. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij en de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen toekennen, acht de rechtbank een vergoeding van een bedrag van
€ 1.000,00 billijk.
De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 1.000,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 september 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer immateriële schade gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overgebleven deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 september 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen vanwege de op te leggen maatregel.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich de op 6 november 2020 ontvangen vordering van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 16-652566-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 23 maart 2018 van de rechtbank Midden-Nederland. Bij dit vonnis is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, welke proeftijd met één jaar is verlengd.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging desondanks afwijzen. Gelet op de op te leggen maatregel van TBS met dwangverpleging is de rechtbank van oordeel dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet opportuun is. De rechtbank acht het in het belang van verdachte dat hij zo snel mogelijk wordt behandeld.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 310, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 en 3 onder parketnummer 16/248199-20 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2 onder parketnummer 16/248199-20, het onder parketnummer 16/106050-21, het onder parketnummer 16/05399-21 en het onder parketnummer
16-169491-21 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 2 onder parketnummer 16/248199-20, het onder parketnummer 16/106050-21, het onder parketnummer 16/05399-21 en het onder parketnummer
16-169491-21 ten laste gelegde bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.000,00;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-652566-17
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter, mrs. G. Schnitzler en A. Maas,
rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. den Haan, griffier, en is uitgesproken op de
openbare terechtzitting van 21 maart 2022.
Mrs. G. Schnitzler en A. Maas zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Tenlastelegging 16-248199-20
Feit 1hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 september 2020
tot en met 27 september 2020 te [woonplaats] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft
gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld
,in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, (telkens) opzettelijk,
- in de vroege ochtenduren, in elk geval terwijl het nog donker was, naar de woning van die [slachtoffer 1] , gelegen aan de [adres] , is gegaan en/of (vervolgens) op de (voor)ruit van voornoemde woning heeft/hebben geklopt en/of daarbij die [slachtoffer 1] – kort en zakelijk weergegeven – de woorden heeft/hebben toegevoegd dat hij, verdachte, geld nodig had en dat hij, verdachte, een bedrag van 50 euro moest betalen aan mensen die anders bij die [slachtoffer 1] de ruiten in zouden gooien, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, en/of
- (vervolgens) (in de periode daarna), meermalen, althans eenmaal, (telkens) in de nachtelijke uren naar voornoemde woning is gegaan en/of (vervolgens) op de (voor)ruit van voornoemde woning heeft geklopt en/of (vervolgens) op (dwingende toon) die [slachtoffer 1] heeft verzocht om de afgifte van een bedrag van 75 euro en/of 500 euro en/of 700 euro en/of 150 euro, althans een geldbedrag, en/of
- (daarbij) meermalen, althans eenmaal, fysieke overmacht heeft getoond doordat hij, verdachte, met een onbekend gebleven persoon, naar de woning van die [slachtoffer 1] te gaan, welke hij, verdachte, aan die [slachtoffer 1] heeft geïntroduceerd als zijn, verdachtes, bodyguard en/of waarbij die onbekend gebleven persoon een dreigende houding heeft aangenomen en/of
- ( op 27 september 2020) op of omstreeks 18:15 uur op de (voor)ruit van voornoemde woning heeft geklopt en/of (vervolgens) op (dwingende toon) die [slachtoffer 1] heeft verzocht om een geldbedrag van de bankrekening van die [slachtoffer 1] op te nemen/te pinnen, waarna hij, verdachte, met die [slachtoffer 1] naar de pinautomaat is gegaan en/of het saldo op de bankrekening van die [slachtoffer 1] heeft gecontroleerd, waarna die [slachtoffer 1] 230 euro voor verdachte heeft gepind,
waarna die [slachtoffer 1] (telkens) het door verdachte gevraagde geldbedrag (in totaal minimaal 1.705 euro) aan verdachte heeft afgegeven en/of hij, verdachte, (telkens) dat geldbedrag van die [slachtoffer 1] heeft aangenomen;
(art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2hij op of omstreeks 28 september 2020 te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte,een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
heeft gericht en/of gericht gehouden op die [slachtoffer 1] en/of daarbij die [slachtoffer 1]
– kort en zakelijk weergegeven – de woorden heeft toegevoegd: ”Je moet € 1.000,-- opscharrelen anders gebeuren er rare dingen met je” en/of “ga maar op je bed liggen, dan schiet ik je in je been
, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 3hij op of omstreeks 25 september 2020 en/of 26 september 2020, in elk geval in of
omstreeks de periode van 14 september 2020 tot en met 27 september 2020 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/
hebbenweggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung Galaxy), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten [slachtoffer 1] ;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
Tenlastelegging 16/106050-21
hij op of omstreeks 17 april 2021 te Utrecht, althans in Nederland, een televisie (merk Sony) en/of een Sony Playstation 4, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan verdachte, toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijke toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
Tenlastelegging 16/05399-21
hij op of omstreeks 18 april 2021 te Utrecht een mobiele telefoon (te weten een Nokia), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
Tenlastelegging 16-169491-21
Feit 1hij op of omstreeks 16 april 2021 te [slachtoffer 1] , althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een of meerdere goederen, te weten
- een portemonnee en/of
- een bankpas en/of
- een geldbedrag (van ongeveer 60 euro) en/of
- een OV chipkaart,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander dan verdachte, toebehoorde, heeft weggenomen (uit de woning gelegen aan de [adres] ),
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- toen die [slachtoffer 4] een raam van voornoemde woning op een kier had gezet, dat raam (met kracht) naar binnen te duwen, waardoor het raam werd geopend en/of hij, verdachte, naar binnen kon klimmen en/of
- (vervolgens) (met kracht) die [slachtoffer 4] tegen de grond te duwen en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 4] tikken op zijn, [slachtoffer 4] , hoofd en/of handen te geven, terwijl die [slachtoffer 4] op de grond lag, en/of daarbij de woorden “geld, geld, geld” toe te voegen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- (vervolgens) de zakken van de colbert van die [slachtoffer 4] te doorzoeken en/of daaruit een portemonnee te halen, waarna hij, verdachte, weer opstond en/of met voornoemde portemonnee voornoemde woning verliet;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2hij op of omstreeks 4 september 2020 te [woonplaats] , althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een of meerdere goederen, te weten
- een portemonnee en/of
- een of meerdere bankpassen en/of
- muntgeld,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander dan verdachte, toebehoorde(n), heeft weggenomen (uit een woning gelegen aan de [adres] ), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- voornoemde woning via de achterdeur zonder toestemming en/of aankondiging te betreden en/of
- (vervolgens) op die [slachtoffer 4] af te lopen en/of (daarbij) te roepen dat hij, verdachte, geld wilde hebben, althans woorden van gelijke strekking en/of aard, en/of
- (vervolgens) (met kracht) die [slachtoffer 4] een duw te geven, waardoor die [slachtoffer 4] op de grond viel, en/of
- (vervolgens) de jaszakken van die [slachtoffer 4] te doorzoeken en/of daaruit de portemonnee van die [slachtoffer 4] te halen, waarna hij, verdachte, met voornoemde portemonnee voornoemde woning heeft
verlaten;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 3hij op of omstreeks 24 augustus 2020 te [woonplaats] , althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een geldbedrag (van ongeveer 50 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander dan verdachte, toebehoorde(n), heeft weggenomen (uit een woning gelegen aan de [adres] ), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- bij voornoemde woning aan te bellen, waarna verdachte, nadat die [slachtoffer 4] had opengedaan, (met kracht) die [slachtoffer 4] naar achteren heeft geduwd en/of (vervolgens) de woning binnen is gelopen en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 4] (met kracht) vast te pakken en/of die [slachtoffer 4] naar de grond te duwen en/of
- (terwijl) meermalen, althans eenmaal te roepen dat hij, verdachte, geld wilde hebben, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- (vervolgens) de bovenste lade van een ladekastje te openen en/of die lade te doorzoeken en/of (vervolgens) uit die lade een portemonnee te pakken en/of daaruit voornoemd geldbedrag te pakken, waarna hij, verdachte, met voornoemde geldbedrag voornoemde woning heeft verlaten;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 4hij op of omstreeks 4 april 2018 te [woonplaats] , althans in Nederland, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, gelegen aan de [adres] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de
rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een monitor en/of een computermuis en/of een geheugenkaart, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander dan verdachte, toebehoorde(n),
heeft weggenomen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel
van braak en/of verbreking en/of inklimming;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 2 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 december 2020, genummerd 2020315798 (onderzoek 31Emmer20), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 133. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 16.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , pagina 21.
4.Een geschrift, inhoudende een handgeschreven briefje, pagina 22.
5.Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, pagina 127.
6.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 101.
7.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 102.
8.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 4 januari 2022, genummerd 2021369884 (onderzoek 31Druppel21), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 102. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
9.Verklaring verdachte ter terechtzitting op 7 maart 2021.
10.Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] , p. 16.
11.Idem, p. 17.
12.Idem, p. 80.
13.Idem, pagina 81.
14.Idem, pagina 90.
15.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 3] , pagina 9.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 5] , pagina 85.
17.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 augustus 2021, genummerd PL0900- 2018092545, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 20. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
18.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 6] , pagina 6.
19.Idem, pagina 8.
20.Proces-verbaal sporenonderzoek, pagina 10.
21.Een geschrift, te weten een rapport dactyloscopisch onderzoek, pagina 13.
22.Idem, pagina 14.