ECLI:NL:RBMNE:2022:1027

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
9279113
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering wegens verkeerde partij gedagvaard in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de kantonrechter op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap [eiseres] B.V. en de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. De eiseres vorderde onder andere dat de gedaagde zou worden veroordeeld tot het vervangen of herstellen van een beschadigde deur in het pand van eiseres, alsook tot betaling van een dwangsom en schadevergoeding. De gedaagde heeft echter verweer gevoerd en stelde dat eiseres niet ontvankelijk was in haar vordering, omdat zij geen partij was bij de overeenkomst die aan de vordering ten grondslag lag. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de correspondentie tussen partijen en de omstandigheden van het geval.

De kantonrechter concludeerde dat de eiseres niet als contractspartij kon worden aangemerkt, aangezien de overeenkomst was gesloten met [onderneming 2] B.V. en niet met [eiseres] B.V. De kantonrechter oordeelde dat er geen bewijs was dat [eiseres] als opdrachtgever was aangemerkt in de relevante correspondentie. De vordering van eiseres werd daarom afgewezen, en eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9279113 UC EXPL 21-4398 AP/1183
Vonnis van 23 maart 2022
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. V.E. Loesberg,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.J.W. van Osch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Per e-mail van 16 mei 2018 heeft de heer [A] [onderneming 1] v.o.f. aan aanvraag gedaan voor het ontvangen van een offerte van [gedaagde] voor het plaatsen van drie overheid deuren ten behoeve van een nieuwbouw bedrijfspand van [eiseres] BV te [vestigingsplaats 1] . Per diezelfde datum heeft de heer [B] [A] een offerte toegezonden. De offerte is gericht aan [onderneming 1] . Op de offerte staat genoemd: “werk, [eiseres] BV [vestigingsplaats 1] ”.
2.2.
Per e-mail van 14 juni 2018 07:44 uur bericht [A] aan [B] :
“Goedemorgen [B (voornaam)] ,
Hierbij kan ik je namens opdrachtgever, [onderneming 2] BV, opdracht verlenen voor het leveren en plaatsen van de drie stuks sectionaaaldeuren conform jullie aanbieding van 22-05-2018.
(…)
Levering en montage in week 34
Werkadres: [straatnaam] [nummeraanduiding 1] te [vestigingsplaats 1]
Opdrachtgever (en factuuradres)
[onderneming 2] BV
[straatnaam] [nummeraanduiding 2/letteraanduiding]
[postcode] [vestigingsplaats 1]
(…)”
2.3.
Naar aanleiding van de hiervoor genoemde e-mail stuurt [gedaagde] diezelfde dat een e-mail om 10:02 uur, met een nieuwe offerte, gericht aan [onderneming 2] B.V. Wederom staat daarop apart vermeld dat het werk zich bevindt bij [eiseres] aan [straatnaam] [nummeraanduiding 1] te [vestigingsplaats 1] .
2.4.
Op 18 juni 2018 stuurt [gedaagde] per e-mail een orderbevestiging aan [A] . Het e-mailadres waar deze bevesting naartoe is gestuurd is van [onderneming 1] . In de e-mail staat:
“(…)
Wij danken u voor de opdracht via [onderneming 2] BV en hierbij ontvangt u onze orderbevestiging. Wilt u zo vriendelijk zijn de specificatie van de deuren te controleren alsmede of het adres op de orderbevestiging gelijk is aan het factuuradres.
(…)”
2.5.
De meegezonden orderbevestiging is geadresseerd aan
[onderneming 2] BV
[eiseres] BV nr. [nummeraanduiding 1]
T.A.v. dhr [A]
[straatnaam] [nummeraanduiding 2/letteraanduiding]
[postcode] [vestigingsplaats 1]
Daarnaast wordt op de orderbevestiging genoemd:
Werk
[eiseres] BV
[straatnaam] [nummeraanduiding 1]
[postcode]
2.6.
De hiervoor genoemde aanduiding staat eveneens op de factuur van 11 september 2018. De factuur is op 10 oktober 2018 betaald door [onderneming 2] BV.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
I. [gedaagde] te veroordelen tot het vervangen, dan wel (indien mogelijk) herstellen, van de beschadigde deur in het pand van [eiseres] ;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500,00, althans een door de kantonrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag na een termijn van 30 dagen waarbinnen [gedaagde] de deur dient te herstellen of te vervangen, met de gehele of gedeeltelijke nakoming van het onder I verzochte bevel in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00;
subsidiair:
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 2.756,00 exclusief BTW te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, dan wel de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf 8 juli 2020, dan wel vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel een andere door de kantonrechter te bepalen bedrag;
primair en subsidiair
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, inclusief de nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] dat [gedaagde] jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten overeenkomst. De door [gedaagde] geleverde en gemonteerde deuren zijn beschadigd. Dat komt volgens [eiseres] door de bolling van de deur, dan wel door een onjuiste montage van de deuren door [gedaagde] . [eiseres] stelt dat zij daardoor schade heeft en wil dat [gedaagde] de deuren vervangt of herstelt, op straffe van een dwangsom, of dat [gedaagde] aan [eiseres] vervangende schadevergoeding betaalt, zodat [eiseres] door een derde partij nieuwe deuren kan laten plaatsen.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering. Als meest vergaande verweer heeft zij gesteld dat [eiseres] niet ontvankelijk is in haar vordering, omdat zij geen partij is bij de overeenkomst. Daarnaast heeft zij een aantal inhoudelijke verweren gevoerd. [gedaagde] betwist dat er sprake is van een tekortkoming en doet voor zover er wel een tekortkoming zou komen vast te staan een beroep op overmacht. Voor zover ook dat niet op zou geen beroept [gedaagde] zich op haar algemene voorwaarden, die aansprakelijkheid uitsluiten. Op grond van de inhoudelijke verweren dient de vordering volgens [gedaagde] te worden afgewezen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4.
[eiseres] heeft bij conclusie van repliek aangevoerd dat zij, voor zover de kantonrechter tot het oordeel zou komen dat [onderneming 2] BV contractspartij is en niet [eiseres] , op 16 september 2021 een lastgevingsovereenkomst heeft gesloten met [onderneming 2] BV op grond waarvan deze met terugwerkende kracht [eiseres] de last geeft om namens [onderneming 2] de kwestie met betrekking tot de schade aan de overhead deur op te lossen en onderhavige procedure te voeren.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter zal zich eerst uitlaten over de vraag of [eiseres] ontvankelijk is in haar vordering of dat de vordering moet worden afgewezen omdat de verkeerde partij zou zijn gedagvaard.
4.2.
Het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst als wederpartij van die ander is opgetreden hangt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad af van hetgeen hij en die ander daarover naar elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die daarbij in aanmerking moeten worden genomen behoort de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden.
4.3.
Wanneer wordt gekeken naar de gedragingen en verklaringen van partijen dan is voor de beoordeling het volgende van belang.
4.4.
De offerte aanvraag is in eerste instantie gedaan door [A] namens de v.o.f. [onderneming 1] . [eiseres] is in die correspondentie niet als contractspartij genoemd. De tweede, aangepaste offerte, is door [gedaagde] gericht aan [onderneming 2] BV. Als [eiseres] als opdrachtgever had moeten worden aangemerkt, dan had het voor de hand gelegen dat [A] dat zou hebben laten weten, maar er zijn geen aanwijzingen dat dat is gebeurd.
4.5.
De kantonrechter overweegt verder dat [A] in zijn de e-mail van 14 juni 2018 nadrukkelijk benoemt dat hij de opdracht namens opdrachtgever [onderneming 2] BV verleent. Als werkadres wordt het pand van [eiseres] genoemd, maar zij wordt door [A] zelf niet als opdrachtgever aangemerkt.
4.6.
In de orderbevestiging van 18 juni 2018, die is verzonden via de e-mail van [onderneming 1] , bedankt [gedaagde] voor de opdracht die zij “via [onderneming 2] BV” heeft ontvangen. [A] heeft ook op dat moment niet aangegeven dat dat onjuist zou zijn en dat [eiseres] als (mede)contractspartij diende te worden aangeduid. Weliswaar is de in de e-mail meegezonden orderbevestiging [eiseres] BV in de adressering opgenomen, maar daaruit blijkt niet dat zij contractspartij is geworden. In de orderbevestiging staat immers ook genoemd dat het werk wordt uitgevoerd bij [eiseres] BV. De factuur is met dezelfde adresseringen en aanduiding verzonden en vervolgens door [onderneming 2] BV betaald.
4.7.
De kantonrechter komt daarom tot het oordeel dat er geen verklaringen of gedragingen, voorafgaand aan de overeenkomst, dan wel tijdens het sluiten van de overeenkomst, zijn gesteld die leiden tot de conclusie dat [eiseres] contractspartij was. Het enkele feit dat zij in de adressering is opgenomen is daarvoor, tegen de hiervoor geschetste achtergrond, onvoldoende, nu [onderneming 2] BV steeds nadrukkelijk als opdrachtgever is genoemd en [eiseres] BV als het adres waar het werk zou worden uitgevoerd.
4.8.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] BV geen contractspartij is bij de overeenkomst en dat de vordering daarom in beginsel moet worden afgewezen.
4.9.
De door [eiseres] bij conclusie van repliek overgelegde overeenkomst van lastgeving maakt dat niet anders. Immers, een dergelijke overeenkomst geeft [eiseres] geen zelfstandig vorderingsrecht. Bovendien is er geen sprake van lastgeving wanneer slechts sprake is van een bevoegdheid om namens een andere partij op te treden. Voor lastgeving is immers nodig dat sprake is van een plicht tot dienstverlening. Dat is hier niet aan de orde.
4.10.
De kantonrechter zal de vordering daarom afwijzen en [eiseres] veroordelen in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 436,00 (2 x € 218,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 436,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022.