In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man en vrouw, die verdacht werden van verduistering van een groot geldbedrag van hun (schoon)zus. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten giften van het slachtoffer hebben ontvangen, wat het moeilijk maakt om te bepalen welke bedragen mogelijk zonder toestemming zijn gehouden. Tijdens de zitting op 8 maart 2022 waren de verdachten aanwezig, en hun advocaat, mr. F.W. Verweij, heeft gepleit voor vrijspraak. De officier van justitie, mr. J.A. Bekke, was van mening dat de verdachten de tenlastegelegde bedragen zonder toestemming onder zich hadden gehouden.
De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachten in overweging genomen, evenals het financiële onderzoek dat aantoont dat de verdachten grote geldbedragen van het slachtoffer hebben ontvangen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is om te stellen dat de verdachten de geldbedragen hebben verduisterd, omdat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld welke bedragen aan hen zijn gegeven en welke bedragen mogelijk zonder toestemming zijn gehouden. De rechtbank heeft daarom de verdachten vrijgesproken van de tenlastelegging.
Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij, de zoon van het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, nu de verdachten van het tenlastegelegde zijn vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering, tot op heden begroot op nihil. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor een bewezenverklaring van verduistering, waarbij de goede trouw van de verdachten ook ter discussie staat.